Op de middelbare school was ik niet goed in het vak Nederlands. Ik kreeg bijles van mevrouw Ottenschaar. Zij was een kleine maar strenge juf. Een docent waar je geen ruzie mee wilde hebben. Zij hoefde niet om aandacht te vragen. Zij kreeg de aandacht. Ze had een heldere, keurige stem maar ze kon vloeken als een bootwerker. En dat vonden wij, leerlingen van een Christelijke school, heel gedurfd. Ze bezat een engelengeduld. En ze was creatief. Ik had moeite met de werkwoordspelling. Zij liet mij zolang oefenen met nonsens werkwoorden zoals: ulfen, flimmen en spazen, dat ik, al zou je me midden in de nacht wakker maken, meteen kan zeggen of het voltooid deelwoord op een -t of op een -d eindigt. Zij heeft me de liefde voor het vak Nederlands bijgebracht. Dankzij haar vond ik ontleden geweldig en vond ik het een kick de werkwoorden juist te spellen. Zij is de reden dat ik nu ook docent Nederlands ben.
Al ben ook ik klein van stuk, redelijk creatief en heb ik een heldere stem, ik ben niet zoals mevrouw Ottenschaar. Ik heb geen engelengeduld, geen natuurlijk overwicht en vloeken als een bootwerker lukt me niet. Ben ik een goede docent? Ik vind het lastig om mild naar mezelf te kijken. Een collega van mij zegt dat zolang de leerlingen geen stoelen door het lokaal gooien en ze niet liggen te copuleren, de les goed verlopen is. Tja, naar die maatstaven doe ik het goed. Maar verder?
Ik heb geleerd dat ik leerlingen eerder stilkrijg door te zwijgen en ze aan te blijven kijken dan door te schreeuwen. Ik weet dat consequent zijn werkt. En dat een eenvoudige schrijfstraf beter werkt dan eindeloos praten met de leerling. Ik heb ervaren hoe belangrijk humor is. Ik neem mezelf niet al te serieus meer. En ik speel af en toe een rol want als ik boos doe, voordat ik boos ben, scheelt dat energie.
Maar ik ben van nature conflict vermijdend, streef naar harmonie en heb een vriendelijke uitstraling. En dat maakt het soms lastig. Toch ervaar ik elk jaar weer dat leerlingen bijzonder zijn en dat ik, al klinkt het een beetje pathetisch, van ze hou. Zelfs voor dat rotjoch waar ik de eerste weken zo'n hekel aan had omdat hij me telkens uitprobeerde, voel ik halverwege het jaar een diepe genegenheid. Die nog groter wordt als ik hem aandachtig aan een tekening zie werken (dat vak geef ik ook). Of die rotmeid met die grote mond, die me opeens vertelt over haar thuissituatie waardoor ik haar gedrag beter begrijp. Op die momenten ben ik blij dat ik op de middelbare school bijles kreeg van een juf die mij geïnspireerd heeft docent te worden. Mevrouw Ottenschaar, bedankt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten