Pas las ik in de Margriet een interview met een actrice die zichzelf niet zo attent vindt. Ze zei dat ze elk jaar een lange brief kreeg van haar vroegere oppas maar dat ze nooit op die brieven reageerde. Ze dacht wel heel veel aan haar tante. Ik maakte uit die woorden op dat ze wel wilde schrijven maar er niet aan toe kwam. En dat herken ik.
In mijn gedachten ben ik heel attent. Ik hoor dat iemand ziek is. "Oh, die ga ik even een kaartje sturen", denk ik dan. Maar daar blijft het bij. Soms ga ik iets verder dan koop ik zelfs het kaartje om iemand te feliciteren met geboorte kind, diploma, verjaardag, rijbewijs of iets anders. En dan blijft het daar bij weer bij. Af en toe schrijf ik het kaartje zelfs om iemand geluk te wensen met de nieuwe baan, trouwdag, eigen bedrijfje of verre reis. En daar blijft het dus weer bij. En soms, heel soms, verstuur ik het kaartje ook echt.
Excuses zijn er legio. De tekst moet goed zijn. Eigenlijk perfect. Dus dat is de eerste drempel. En dan heb ik geen tijd of ik maak geen tijd. En als ik tijd heb, ben ik te moe. Of ik kan me niet concentreren omdat er een meisje van 20 maanden naast me staat springen. Tijd is de tweede drempel. Daarna komt geen zin. Ik ben moe en ik heb geen zin. Of ik heb geen puf. Een slechte drempel die derde drempel. De vierde drempel is chaos. Het is vaak een zooitje bij mij. Zowel in mijn huis als in mijn hoofd. Dus als ik dat kaartje eindelijk geschreven heb, raak ik het weer kwijt. Het verdwijnt in een zee van andere 'belangrijke' papieren of in de donkere krochten van mijn onrustige geest.
Maar echt vergeten doe ik het nooit. Zodra ik de persoon weer tegenkom die ik eigenlijk een kaartje had willen sturen, denk ik er weer aan. "Jij bent die vrouw die ik een geboortekaartje had moeten sturen..", popt er in mij op als ik de moeder zie van een klasgenootje van mijn oudste dochter die wel zo attent was om mij een kaartje te sturen toen ik mijn tweede dochter kreeg. Ja, lees die zin nog maar eens. En dat denk ik dus elke keer als ik die vrouw zie. En dat is nog maar één voorbeeld.
En dan ben ik toch heel blij als ik lees dat ik niet de enige ben. In mijn gedachten ben ik heel attent.
En daar blijft het bij.
zaterdag 28 april 2012
vrijdag 27 april 2012
Beter een goede vriend dan een verzuurde buur..
Afgelopen dinsdag kwam ik thuis van balletles.
"Je hebt wat gemist..", zei mijn lief.
"Wat dan?", vroeg ik.
"De politie is hier de hele avond geweest!"
"Huh?", reageerde ik.
Het bleek dat de politie niet in ons huis was geweest maar in de buurt. Een buurman van een paar huizen verderop had rond 20:00 uur 's avonds bij mijn lief aangebeld en gevraagd of hij het gehoord had. "Huh?", had mijn lief gereageerd. De buurman beweerde dat hij door een andere buurman met de dood was bedreigd. Mijn lief die net de meiden naar bed had gebracht, had niks gehoord. De buurman begon vervolgens een heel verhaal. Hij werd niet geaccepteerd in de buurt. Zijn vrouw was overspannen geworden door alle negatieve verhalen van de andere buren. En nu was hij ook nog met de dood bedreigd. Hij had de politie gebeld. Die moest het komen oplossen. Mijn lief hoorde het allemaal gelaten aan.
Burenruzies zijn moeilijk te bevatten. Een paar jaar geleden zaten wij er middenin. Onze buren, waar wij 's morgens nog bij op de koffie waren geweest, keerden zich 's middags tegen ons. Het werd een lange ruzie van een paar jaar en die ruzie werd pas in de rechtbank min of meer opgelost. Tot groeten is het nooit meer gekomen. Andere buren hoorden ons verhaal aan. Knikten met ons mee. Maar niemand koos partij.
En nu kwam deze buurman zijn verhaal doen bij mijn lief. Over deze buurman gaan inderdaad negatieve verhalen. Hij en zijn vrouw schijnen hun directe buren zo te treiteren en te vernederen dat die buren bijna overwogen hebben om te verhuizen. En nu is hij dus met de dood bedreigd. Door weer een andere buurman. Wat een zooitje. De politie is die avond bij heel veel buren op bezoek geweest. Bij de treiterbuurman, de met-dood-dreigbuurman en de getreiterde buurman.
Bij de buurvrouw die getreiterd werd, was ik een tijdje terug op de koffie. Ik hoorde haar verhalen aan. En ik knikte met haar mee. Maar ik koos geen partij. Kon het niet. Want toen ik een tijdje geleden mezelf buiten gesloten had, was er niemand in de buurt thuis behalve de treiterbuurman. Tegen mij was hij heel vriendelijk. En hij heeft me geholpen.
Tjsa. Buren. Ik vind het vaak maar lastig.
"Je hebt wat gemist..", zei mijn lief.
"Wat dan?", vroeg ik.
"De politie is hier de hele avond geweest!"
"Huh?", reageerde ik.
Het bleek dat de politie niet in ons huis was geweest maar in de buurt. Een buurman van een paar huizen verderop had rond 20:00 uur 's avonds bij mijn lief aangebeld en gevraagd of hij het gehoord had. "Huh?", had mijn lief gereageerd. De buurman beweerde dat hij door een andere buurman met de dood was bedreigd. Mijn lief die net de meiden naar bed had gebracht, had niks gehoord. De buurman begon vervolgens een heel verhaal. Hij werd niet geaccepteerd in de buurt. Zijn vrouw was overspannen geworden door alle negatieve verhalen van de andere buren. En nu was hij ook nog met de dood bedreigd. Hij had de politie gebeld. Die moest het komen oplossen. Mijn lief hoorde het allemaal gelaten aan.
Burenruzies zijn moeilijk te bevatten. Een paar jaar geleden zaten wij er middenin. Onze buren, waar wij 's morgens nog bij op de koffie waren geweest, keerden zich 's middags tegen ons. Het werd een lange ruzie van een paar jaar en die ruzie werd pas in de rechtbank min of meer opgelost. Tot groeten is het nooit meer gekomen. Andere buren hoorden ons verhaal aan. Knikten met ons mee. Maar niemand koos partij.
En nu kwam deze buurman zijn verhaal doen bij mijn lief. Over deze buurman gaan inderdaad negatieve verhalen. Hij en zijn vrouw schijnen hun directe buren zo te treiteren en te vernederen dat die buren bijna overwogen hebben om te verhuizen. En nu is hij dus met de dood bedreigd. Door weer een andere buurman. Wat een zooitje. De politie is die avond bij heel veel buren op bezoek geweest. Bij de treiterbuurman, de met-dood-dreigbuurman en de getreiterde buurman.
Bij de buurvrouw die getreiterd werd, was ik een tijdje terug op de koffie. Ik hoorde haar verhalen aan. En ik knikte met haar mee. Maar ik koos geen partij. Kon het niet. Want toen ik een tijdje geleden mezelf buiten gesloten had, was er niemand in de buurt thuis behalve de treiterbuurman. Tegen mij was hij heel vriendelijk. En hij heeft me geholpen.
Tjsa. Buren. Ik vind het vaak maar lastig.
donderdag 26 april 2012
Wrom
Pas las ik op Facebook de volgende reactie: "Wrom". Geen waarom, why of ?, nee gewoon wrom. Ik vond het geniaal bedacht. Wrom. Klinkt zo lekker kort. Wrom. Het is direct. Wrom. Een beetje plat. Wrom.
Wrom is ook een woord dat je maar op één manier kunt uitspreken. Wrom. Geen nuances. Geen verschillende intonaties. Gewoon kort en krachtig. Wrom. Je nieuwsgierigheid moet meteen gestild worden dus vraag je: "Wrom". Vraagteken overbodig.
Dus hulde aan wrom. En vraag je je nu toch nog af waarom ik wrom zo'n geweldig woord vind.
Dan zeg ik: "Drom".
Wrom is ook een woord dat je maar op één manier kunt uitspreken. Wrom. Geen nuances. Geen verschillende intonaties. Gewoon kort en krachtig. Wrom. Je nieuwsgierigheid moet meteen gestild worden dus vraag je: "Wrom". Vraagteken overbodig.
Dus hulde aan wrom. En vraag je je nu toch nog af waarom ik wrom zo'n geweldig woord vind.
Dan zeg ik: "Drom".
woensdag 25 april 2012
Kon ik maar schrijven zoals Haruki Murakami
Mijn schrijfstijl is, hoe zal ik het zeggen,
gewoontjes en niet zo verheven,
het lijkt alsof ik mijn woorden
zonder nadenken, heb opgeschreven..
Beeldspraak gebruik ik soms,
barbarismen en metaforen,
hyperbolen, alliteratie,
pars pro toto of paraforen.
Soms let ik niet zo op,
en maak ik een spelfoutje of twee,
en al ben ik docent Nederlands,
daar zit ik niet zo mee..
Wat ik wel jammer vind,
is dat ik niet schrijven kan,
zoals Haruki Murakami,
mijn God wat bewonder ik die man..
Zijn verhalen zijn verslavend,
metafysisich en epiek,
geheimzinnig en doordacht,
vol met beeldspraak en mystiek.
Dus mijn wens zou zijn,
één dag schrijven zoals hij,
dan heb ik er in één dag,
heel veel extra volgers bij... ;-)
Mijn studies
Al heb ik altijd wel goed kunnen leren, een echte studiebol ben ik nooit geweest. Ik was niet het type dat al dagen van tevoren van alles aan het leren was. Maar doordat ik een goed geheugen heb en redelijk gevoel voor wat belangrijk is, haalde ik altijd wel redelijke tot hoge cijfers. Volgens mijn leraren op de basisschool kon ik wel naar het VWO. En dat wilde ik ook. Maar na een jaartje brugklas waarin ik met alles bezig was, behalve school, belandde ik op de Havo. Het werden vier makkelijke jaren. En toen? Ik wist zeker dat ik naar het VWO wilde. Mijn natuurkunde docent twijfelde nog, kon ik dat echt wel aan? Maar twee jaar later had ik mijn VWO-diploma op zak met natuurkunde en wiskunde-B.
Vervolgens wilde ik studeren aan de universiteit. Dat ik eerder een kamer had dan een studie gaf al aan waar mijn prioriteit lag. Ik zei dat ik Medicijnen wilde studeren. Maar vond het eigenlijk niet eens een ramp toen ik werd uitgeloot. Wat ik wel wilde studeren wist ik niet zo goed. Het werd Psychologie. Een studie die ik leuk vond om te doen en niet moeilijk. Ik had een fijne studententijd, ontmoette er twee van mijn beste vriendinnen en studeerde vijfenhalfjaar later netjes af.
Maar wat ik vervolgens moest gaan doen, wist ik niet. Ik had me gespecialiseerd als neuropsycholoog. Een interessante studie dat zeker. Maar al tijdens mijn afstudeerproject realiseerde ik me dat ik niet geschapen was als wetenschapper. Volgens mijn stagebegeleider lag dat aan mijn onzekerheid. Ik zou het best kunnen. Zou best kunnen maar ik wilde het niet. Wat ik wel wilde wist ik ook niet. Ja, ontwikkelingswerk, dat wilde ik.
Dus vertrok ik na mijn studie voor 6 weken naar Spanje om Spaans te leren. En daarna ging ik aan de slag bij multinational IBM om geld te verdienen. Ik vond het leuk om in het zakenleven te bivakkeren leerde er heel veel nieuwe dingen maar deed niks met mijn studie. Een jaar later vertrok ik naar Guatemala. Voor mijn ontwikkelingswerk. Ik heb twee maanden op kinderdagverblijf gewerkt en daar een fijne tijd gehad.
En daarna wist ik nog steeds niet wat ik wilde. En ik ging weer bij IBM werken. In een iets andere functie dat wel. Ik ontdekte al snel dat ik hier niet de rest van mijn leven wilde werken. Toch duurde het nog twee jaar voor ik aan de studie durfde te beginnen die ik eigenlijk al heel lang wilde doen: lerarenopleiding Nederlands.
Ik deed de studie in deeltijd. Elke donderdag ging ik naar Amsterdam en werd daar 3 jaar lang ondergedompeld in alle kneepjes van het leraarsvak. Ik genoot van die donderdagen. Eindelijk werd mijn honger naar kennis van de literatuurgeschiedenis gestild. Ik vond het heerlijk om de meest ingewikkelde zinnen te ontleden. Ik leerde wat schrijftechnieken. En ik heb heel veel interessante boeken gelezen en besproken met mijn medeleerlingen. Van alle zelfevaluatieopdrachten baalde ik. Meestal gebruikte ik mijn rechterduim en was iedereen tevreden. Alle vakken heb ik in een keer gehaald. En met ruime voldoendes.
En nu? Het is al weer tien jaar geleden dat ik aan de studie begon. Al weer 7 jaar geleden dat ik ben afgestudeerd. En ondertussen is mijn leven enorm veranderd. Ik sta al weer 8 jaar voor de klas en ben pas door de lessen in de praktijk echt docent geworden. Ik ben moeder van drie geweldige grietjes en probeer als werkende moeder alle ballen in de lucht te houden. En toch zou ik heel graag weer willen studeren. Mijn honger is nog niet helemaal gestild.
Alleen weet ik nog niet waar ik nu echt trek in heb. Ik heb een studie als Remedial Teacher overwogen. Zo kon ik mijn studie psychologie kunnen combineren met mijn docentenopleiding. Maar toen ik me voor de opleiding wilde inschrijven en ik de vakken nog eens goed bestudeerde werd ik er niet warm of koud van. Dat werd het dus niet. Ik heb Dyslexiespecialist overwogen. Of docent Spaans. Het lijkt me namelijk geweldig een andere taal heel goed te beheersen. Maar nu de kosten voor een tweede opleiding zo gigantisch zijn gestegen is het eigenlijk niet meer haalbaar. Op mijn school hebben ze gevraagd of ik de opleiding Engels wil doen. Ze vinden me een goede docent en willen graag dat ik bevoegd ben. En het vleit me wel. Maar of dat is wat ik wil....
Natuurlijk weet ik het wel. Eerstegraads docent Nederlands. Dat is wat ik wil. Maar nu nog niet. Het is te druk in mijn leven. En als ik mijn honger wil stillen, wil ik niet schrokken maar rustig kunnen eten.
dinsdag 24 april 2012
Geen zin in...
Geen zin in.
Of ik dat wel eens zeg?
Ik moet graven....
Tegen mijn kinderen zeg ik het wel eerlijk.
"Mama, wil je een spelletje met me doen?"
"Sorry, lieverd, nee, daar heb ik geen zin in.."
Ik vind dat ze moeten leren dat je ook eerlijk kunt zeggen dat je geen zin hebt.
Al is het natuurlijk wachten op de dag tot ik het terug krijg.
"Wil je even de tafel dekken?"
"Sorry, mama, geen zin in.."
Tegen mijn lief zeg ik ook wel eens dat ik geen zin heb.
"Wil je m'n brood smeren?"
"Nee, sorry, lief, geen zin in.."
Of het gaat om iets anders.....
Met vriendinnen vind ik het lastiger.
Soms heb je met elkaar afgesproken maar heb ik op de bewuste avond helemaal geen zin.
Ik ben moe.
Vaak ga ik dan toch.
Het is lastig om af te zeggen.
Je ziet elkaar toch al niet zo veel.
Soms moet je maar gewoon zin maken.
Vind mijn lief trouwens ook.
En vaak is het dan toch wel gezellig.
Op mijn werk zal ik niet snel zeggen dat ik ergens geen zin in heb.
Of ik doe het gewoon.
Of ik verzin een goed argument waarmee ik haarfijn uit kan leggen dat wat me gevraagd, zinloos is.
In deze opdracht had ik ook niet zo'n zin.
Of ik dat wel eens zeg?
Ik moet graven....
Tegen mijn kinderen zeg ik het wel eerlijk.
"Mama, wil je een spelletje met me doen?"
"Sorry, lieverd, nee, daar heb ik geen zin in.."
Ik vind dat ze moeten leren dat je ook eerlijk kunt zeggen dat je geen zin hebt.
Al is het natuurlijk wachten op de dag tot ik het terug krijg.
"Wil je even de tafel dekken?"
"Sorry, mama, geen zin in.."
Tegen mijn lief zeg ik ook wel eens dat ik geen zin heb.
"Wil je m'n brood smeren?"
"Nee, sorry, lief, geen zin in.."
Of het gaat om iets anders.....
Met vriendinnen vind ik het lastiger.
Soms heb je met elkaar afgesproken maar heb ik op de bewuste avond helemaal geen zin.
Ik ben moe.
Vaak ga ik dan toch.
Het is lastig om af te zeggen.
Je ziet elkaar toch al niet zo veel.
Soms moet je maar gewoon zin maken.
Vind mijn lief trouwens ook.
En vaak is het dan toch wel gezellig.
Op mijn werk zal ik niet snel zeggen dat ik ergens geen zin in heb.
Of ik doe het gewoon.
Of ik verzin een goed argument waarmee ik haarfijn uit kan leggen dat wat me gevraagd, zinloos is.
In deze opdracht had ik ook niet zo'n zin.
zondag 22 april 2012
Geloof ik in God?
Dit wordt een lastige opdracht. Het voelt als een gewetensvraag. Geloof ik in God? Ik weet het niet.
Laat ik bij het begin beginnen. Ik ben vlak na mijn geboorte gedoopt in de Nederlands Hervormde Kerk. En ik ben dus officieel een kind van God. Ik ben met het geloof opgegroeid maar niet op een traditionele manier. Mijn moeder was en is nog steeds actief in de kerk. Mijn vader niet. Hij is geen atheïst maar eerder een spiritueel denker. En dat is mijn moeder eigenlijk ook. Maar wacht, ik dwaal af...
Als jong kind geloofde ik hevig in Jezus. Op school werden mooie verhalen over hem verteld. Ook baden we iedere dag. En zongen we elke week een gezang of een psalm. En dit lied schreven we eerst op in een schrift. Ik kan me nog goed herinneren dat ik het zo heerlijk vond om het woord gezang op te schrijven met een prachtige zwierige hoofdletter G. We mochten ook tekeningen maken aan de hand van Bijbelverhalen. Dat we thuis op een andere manier met het geloof bezig waren en dat ik twee broers had werd wel duidelijk in een tekening van mij. De juf had ons gevraagd om iets met vrede te tekenen. En waar elk kind een duif met een olijventak had getekend, had ik een muur getekend. Voor die muur stonden mensen die gefusilleerd werden. De soldaat die het werk uitvoerde had ik getekend met rokend machinegeweer. Daaronder had ik in duidelijke letters geschreven: Dit is geen vrede!
Toch wist ik wel hoe het moest. Ik ging ook elke week naar de Zondagsschool. Mijn broers niet. Ik vond het daar heerlijk. We kregen mooie verhalen te horen over Jezus. We knutselden en kleurden wat af. En we zongen liedjes. Dat vond ik zo fijn. Ik mocht vaak de kleine blauwe boekjes pakken waar de liedjes in stonden. En dan hoopte ik altijd dat we het liedje over 'dropplen' zouden zingen. Want dat deed me zo aan drop denken. Het leukste moment van de Zondagsschool vond ik als we mochten vertellen welk verhaal we net gehoord hadden. Ik kon dat goed en heb regelmatig een boek mee naar huis gekregen omdat ik de verhalen van God zo goed kon na vertellen.
En het allerfijnste van het geloof vond ik wel de Bijbelvakantieweek van de Evangelische gemeente. Tot en met mijn twaalfde ging ik daar elke keer naar toe. De liedjes die we daar leerden waren veel vrolijker en veel vrijer dan wat ik op de Zondagsschool hoorde. Ik ken ze nog steeds. De hele week was je bezig met het geloof door middel van knutselen, van zingen, van verhalen horen over Jezus. Maar je leerde ook Bijbelteksten onthouden. Ik genoot van de sfeer en van de enthousiaste mensen. Daar was ik als kind erg gevoelig voor.
Natuurlijk twijfelde ik niet aan God. Ik bad elke avond tot Jezus en ik vroeg hem regelmatig mijn zonden te vergeven. En dat vond ik soms wel moeilijk van God. Dat hij misschien boos op je zou zijn als je iets verkeerd had gedaan. Al hadden mijn ouders me dat nooit verteld. Dat hoorde ik van andere mensen; van kinderen op school, tijdens de Zondagsschool en van mensen uit de Evangelische Gemeente.
Pas op mijn twaalfde begon ik een beetje te twijfelen aan God. Ik twijfelde niet of hij bestond maar wel of al die verhalen in de bijbel nu echt waar waren. Dat leek me zo sterk. Dat kon gewoon niet. Op mijn Christelijke middelbare school hadden we daar af en toe wel interessante discussies over tijdens de Godsdienstlessen. En ik ging er met mijn ouders over praten. Volgens mijn moeder moest ik de bijbel niet als waarheid zien. Hij was immers door mensen geschreven en veel ervan was beeldspraak. Dat vond ik wel een rustgevende gedachte. Mijn vader vertelde me dat christenen lang geleden in reïncarnatie geloofden maar dat tijdens een of ander concilie een paus beslist had dat dat niet meer kon. Ik vond dat een wonderlijk verhaal en wist niet zo goed waar ik daar mee moest.
Mijn twijfel groeide toen ik op de middelbare school zat. Ik ging niet naar catechese want dat leek me helemaal niks. Ik kon zelf wel over God nadenken was mijn gedachte. Mijn beste vriendin geloofde niet in God, zij mocht niet eens met mij mee naar het clubje van kerk waar ik lid van was. Toch respecteerde ze wel dat ik geloofde. En af en toe hadden we een discussie over het geloof.
Toen ik ging studeren wist ik het allemaal niet meer. Ik voelde wel een kracht als ik aan het bidden was. En ik vond het ook een fijne bezigheid om mijn dag af te sluiten. Maar of ik echt in God geloofde? De bijbel vond ik een interessant boek maar meer ook niet. Over Jezus had ik helemaal mijn twijfels. Had hij echt zo bestaan zo als het in de bijbel stond. Ik wist het niet. Maar ik wilde het ook niet echt uitzoeken. Ik merkte dat ik niet zo heel veel met echte christenen had. Ik had het gevoel dat zij een bepaalde zekerheid bezatten die ik niet had. Ze leken me altijd zo blij, zo onecht. En ik wilde liever niet toegeven dat ik christen zou kunnen zijn. Het leek me makkelijker om gewoon een beetje te geloven. Half. Een beetje wanneer het je uitkomt.
En dat heb ik heel lang vol gehouden. Het geloof kwam steeds verder op de achtergrond te staan. Ik kwam sporadisch in de kerk. En ik bad allang niet meer elke dag. Het gaf me ook niet meer zo'n krachtig, fijn en vertrouwd gevoel als ik als kind had gehad. Het was leeg. Ik voelde me nog wel schuldig naar God toe. Dat ik zo weinig met hem bezig was. Terwijl ik het idee had dat hij wel voor mij klaar stond. Maar ik kon het niet opbrengen. Mijn geloof kwam helemaal op een dieptepunt toen ik tijdens een college Literatuurgeschiedenis hoorde dat de bijbel een gekozen verzameling verhalen is. Gekozen verzameling. Ik begreep opeens dat er mensen waren geweest die hadden vergaderd welke verhalen in de bijbel mochten komen en welke niet. De woorden van mijn vader kwamen weer bij me naar boven. En ik snapte ze nu wel. En ik herinner me nog goed de verwondering die ik voelde dat ik nooit eerder had nagedacht over het bestaan van de bijbel, dat ik altijd maar had aangenomen dat het boek altijd zo in elkaar had gezeten.
Ik raakte in verwachting van mijn eerste kind. Mijn lichaam veranderde en mijn gedachten ook. Opeens wist ik zeker dat er een God bestond. Dat wat in mijn lichaam gebeurde was zo bijzonder, zo wonderlijk dat kon niet met een "simpele" evolutietheorie verklaard worden. En op het moment dat mijn dochter in mijn armen lag, wist ik, er is een God. En ik dankte die God voor mijn gezonde dochter. Ze moest gedoopt worden. Dat was een sterke innerlijke drang. Ik wilde dat mijn kind ook een kind van God zou worden. Vol overtuiging stond ik met haar in mijn armen in de kerk. En ik was geroerd toen het water over haar hoofdje werd gegoten.
Mijn dochter was gedoopt en dat betekende dat ik ook weer vaker naar de kerk zou moeten gaan. Dat ben je als doopouder verplicht, je kind opvoeden in de wetenschap van God. De eerste paar kerkbezoeken was ik laaiend enthousiast. En ik vond het fijn dat ik nu ook zo in God kon geloven. Maar al gauw kwam de twijfel weer terug. Vooral om Jezus. Ik vond het erg moeilijk om echt in Jezus te geloven. Vooral omdat ik zo twijfelde aan de geschiedenis rondom hem. Met mijn moeder had ik het daar ook veel over. Zij vertelde me dat ik meer moest kijken naar de boodschap die Jezus vertelde, heb een ander net zo lief als jezelf. Ik vind het nog steeds een mooie boodschap. En lastig uitvoerbaar.
Toen mijn tweede dochter werd gedoopt, twijfelde ik enorm. Ik had moeite met de doopbeloften omdat je daarin ook zegt dat je gelooft in Jezus en dat wist ik dus niet. Maar het voelde ook niet goed om mijn tweede dochter niet te laten dopen. Dus heb ik de beloften toch uitgesproken. En 's avonds met God gesproken. Want het zat me toch wel dwars. De twijfel werd nog heftiger. En ik begon ook minder te bidden. En toen besloot ik een boek van Karen Armstrong te lezen over de geschiedenis van God. Het is een ingewikkeld en interessant boek over de geschiedenis van de drie wereldgodsdiensten; het Jodendom, het Christendom en de Islam. Ik leerde veel. Ik hoopte ook achter de waarheid te komen. Bestaat God nu wel of niet? Maar de waarheid stond natuurlijk niet in dat boek.
En na die laatste eruptie van hoop God nu echt te kunnen vinden en te voelen, ben ik verder weg dan ooit. Ik heb mijn derde dochter wel laten dopen. Het was een prachtige dienst op een prachtige dag. Om de kerk lag meters sneeuw. En het gezang klonk daardoor gedempt en vol tegelijk. Het was een doopdienst die iedereen zich zal herinneren vanwege het bijzondere weer. Maar mijn plicht als doopouder verzaak ik behoorlijk. Ik ga af en toe nog naar de kerk. Maar het gevoel is weg. Mijn dochters hebben het soms over Jezus. Met Pasen heb ik ze verteld dat hij is gestorven en weer is opgestaan. Dat vonden ze een wonderlijk verhaal. Mijn oudste dochter vroeg vervolgens of God bestaat. Ik heb eerlijk geantwoord: dat weet ik niet.
Laat ik bij het begin beginnen. Ik ben vlak na mijn geboorte gedoopt in de Nederlands Hervormde Kerk. En ik ben dus officieel een kind van God. Ik ben met het geloof opgegroeid maar niet op een traditionele manier. Mijn moeder was en is nog steeds actief in de kerk. Mijn vader niet. Hij is geen atheïst maar eerder een spiritueel denker. En dat is mijn moeder eigenlijk ook. Maar wacht, ik dwaal af...
Als jong kind geloofde ik hevig in Jezus. Op school werden mooie verhalen over hem verteld. Ook baden we iedere dag. En zongen we elke week een gezang of een psalm. En dit lied schreven we eerst op in een schrift. Ik kan me nog goed herinneren dat ik het zo heerlijk vond om het woord gezang op te schrijven met een prachtige zwierige hoofdletter G. We mochten ook tekeningen maken aan de hand van Bijbelverhalen. Dat we thuis op een andere manier met het geloof bezig waren en dat ik twee broers had werd wel duidelijk in een tekening van mij. De juf had ons gevraagd om iets met vrede te tekenen. En waar elk kind een duif met een olijventak had getekend, had ik een muur getekend. Voor die muur stonden mensen die gefusilleerd werden. De soldaat die het werk uitvoerde had ik getekend met rokend machinegeweer. Daaronder had ik in duidelijke letters geschreven: Dit is geen vrede!
Toch wist ik wel hoe het moest. Ik ging ook elke week naar de Zondagsschool. Mijn broers niet. Ik vond het daar heerlijk. We kregen mooie verhalen te horen over Jezus. We knutselden en kleurden wat af. En we zongen liedjes. Dat vond ik zo fijn. Ik mocht vaak de kleine blauwe boekjes pakken waar de liedjes in stonden. En dan hoopte ik altijd dat we het liedje over 'dropplen' zouden zingen. Want dat deed me zo aan drop denken. Het leukste moment van de Zondagsschool vond ik als we mochten vertellen welk verhaal we net gehoord hadden. Ik kon dat goed en heb regelmatig een boek mee naar huis gekregen omdat ik de verhalen van God zo goed kon na vertellen.
En het allerfijnste van het geloof vond ik wel de Bijbelvakantieweek van de Evangelische gemeente. Tot en met mijn twaalfde ging ik daar elke keer naar toe. De liedjes die we daar leerden waren veel vrolijker en veel vrijer dan wat ik op de Zondagsschool hoorde. Ik ken ze nog steeds. De hele week was je bezig met het geloof door middel van knutselen, van zingen, van verhalen horen over Jezus. Maar je leerde ook Bijbelteksten onthouden. Ik genoot van de sfeer en van de enthousiaste mensen. Daar was ik als kind erg gevoelig voor.
Natuurlijk twijfelde ik niet aan God. Ik bad elke avond tot Jezus en ik vroeg hem regelmatig mijn zonden te vergeven. En dat vond ik soms wel moeilijk van God. Dat hij misschien boos op je zou zijn als je iets verkeerd had gedaan. Al hadden mijn ouders me dat nooit verteld. Dat hoorde ik van andere mensen; van kinderen op school, tijdens de Zondagsschool en van mensen uit de Evangelische Gemeente.
Pas op mijn twaalfde begon ik een beetje te twijfelen aan God. Ik twijfelde niet of hij bestond maar wel of al die verhalen in de bijbel nu echt waar waren. Dat leek me zo sterk. Dat kon gewoon niet. Op mijn Christelijke middelbare school hadden we daar af en toe wel interessante discussies over tijdens de Godsdienstlessen. En ik ging er met mijn ouders over praten. Volgens mijn moeder moest ik de bijbel niet als waarheid zien. Hij was immers door mensen geschreven en veel ervan was beeldspraak. Dat vond ik wel een rustgevende gedachte. Mijn vader vertelde me dat christenen lang geleden in reïncarnatie geloofden maar dat tijdens een of ander concilie een paus beslist had dat dat niet meer kon. Ik vond dat een wonderlijk verhaal en wist niet zo goed waar ik daar mee moest.
Mijn twijfel groeide toen ik op de middelbare school zat. Ik ging niet naar catechese want dat leek me helemaal niks. Ik kon zelf wel over God nadenken was mijn gedachte. Mijn beste vriendin geloofde niet in God, zij mocht niet eens met mij mee naar het clubje van kerk waar ik lid van was. Toch respecteerde ze wel dat ik geloofde. En af en toe hadden we een discussie over het geloof.
Toen ik ging studeren wist ik het allemaal niet meer. Ik voelde wel een kracht als ik aan het bidden was. En ik vond het ook een fijne bezigheid om mijn dag af te sluiten. Maar of ik echt in God geloofde? De bijbel vond ik een interessant boek maar meer ook niet. Over Jezus had ik helemaal mijn twijfels. Had hij echt zo bestaan zo als het in de bijbel stond. Ik wist het niet. Maar ik wilde het ook niet echt uitzoeken. Ik merkte dat ik niet zo heel veel met echte christenen had. Ik had het gevoel dat zij een bepaalde zekerheid bezatten die ik niet had. Ze leken me altijd zo blij, zo onecht. En ik wilde liever niet toegeven dat ik christen zou kunnen zijn. Het leek me makkelijker om gewoon een beetje te geloven. Half. Een beetje wanneer het je uitkomt.
En dat heb ik heel lang vol gehouden. Het geloof kwam steeds verder op de achtergrond te staan. Ik kwam sporadisch in de kerk. En ik bad allang niet meer elke dag. Het gaf me ook niet meer zo'n krachtig, fijn en vertrouwd gevoel als ik als kind had gehad. Het was leeg. Ik voelde me nog wel schuldig naar God toe. Dat ik zo weinig met hem bezig was. Terwijl ik het idee had dat hij wel voor mij klaar stond. Maar ik kon het niet opbrengen. Mijn geloof kwam helemaal op een dieptepunt toen ik tijdens een college Literatuurgeschiedenis hoorde dat de bijbel een gekozen verzameling verhalen is. Gekozen verzameling. Ik begreep opeens dat er mensen waren geweest die hadden vergaderd welke verhalen in de bijbel mochten komen en welke niet. De woorden van mijn vader kwamen weer bij me naar boven. En ik snapte ze nu wel. En ik herinner me nog goed de verwondering die ik voelde dat ik nooit eerder had nagedacht over het bestaan van de bijbel, dat ik altijd maar had aangenomen dat het boek altijd zo in elkaar had gezeten.
Ik raakte in verwachting van mijn eerste kind. Mijn lichaam veranderde en mijn gedachten ook. Opeens wist ik zeker dat er een God bestond. Dat wat in mijn lichaam gebeurde was zo bijzonder, zo wonderlijk dat kon niet met een "simpele" evolutietheorie verklaard worden. En op het moment dat mijn dochter in mijn armen lag, wist ik, er is een God. En ik dankte die God voor mijn gezonde dochter. Ze moest gedoopt worden. Dat was een sterke innerlijke drang. Ik wilde dat mijn kind ook een kind van God zou worden. Vol overtuiging stond ik met haar in mijn armen in de kerk. En ik was geroerd toen het water over haar hoofdje werd gegoten.
Mijn dochter was gedoopt en dat betekende dat ik ook weer vaker naar de kerk zou moeten gaan. Dat ben je als doopouder verplicht, je kind opvoeden in de wetenschap van God. De eerste paar kerkbezoeken was ik laaiend enthousiast. En ik vond het fijn dat ik nu ook zo in God kon geloven. Maar al gauw kwam de twijfel weer terug. Vooral om Jezus. Ik vond het erg moeilijk om echt in Jezus te geloven. Vooral omdat ik zo twijfelde aan de geschiedenis rondom hem. Met mijn moeder had ik het daar ook veel over. Zij vertelde me dat ik meer moest kijken naar de boodschap die Jezus vertelde, heb een ander net zo lief als jezelf. Ik vind het nog steeds een mooie boodschap. En lastig uitvoerbaar.
Toen mijn tweede dochter werd gedoopt, twijfelde ik enorm. Ik had moeite met de doopbeloften omdat je daarin ook zegt dat je gelooft in Jezus en dat wist ik dus niet. Maar het voelde ook niet goed om mijn tweede dochter niet te laten dopen. Dus heb ik de beloften toch uitgesproken. En 's avonds met God gesproken. Want het zat me toch wel dwars. De twijfel werd nog heftiger. En ik begon ook minder te bidden. En toen besloot ik een boek van Karen Armstrong te lezen over de geschiedenis van God. Het is een ingewikkeld en interessant boek over de geschiedenis van de drie wereldgodsdiensten; het Jodendom, het Christendom en de Islam. Ik leerde veel. Ik hoopte ook achter de waarheid te komen. Bestaat God nu wel of niet? Maar de waarheid stond natuurlijk niet in dat boek.
En na die laatste eruptie van hoop God nu echt te kunnen vinden en te voelen, ben ik verder weg dan ooit. Ik heb mijn derde dochter wel laten dopen. Het was een prachtige dienst op een prachtige dag. Om de kerk lag meters sneeuw. En het gezang klonk daardoor gedempt en vol tegelijk. Het was een doopdienst die iedereen zich zal herinneren vanwege het bijzondere weer. Maar mijn plicht als doopouder verzaak ik behoorlijk. Ik ga af en toe nog naar de kerk. Maar het gevoel is weg. Mijn dochters hebben het soms over Jezus. Met Pasen heb ik ze verteld dat hij is gestorven en weer is opgestaan. Dat vonden ze een wonderlijk verhaal. Mijn oudste dochter vroeg vervolgens of God bestaat. Ik heb eerlijk geantwoord: dat weet ik niet.
Abonneren op:
Posts (Atom)