dinsdag 31 januari 2012

Boekenschrijver

Mijn dochters hebben een vriendenboekje. Er staan allerlei vragen in, zoals: "Wat is je lievelingseten?", "Wat is je lievelingsmuziek?" en "Wat wil je later worden?". Vriendinnetjes vullen bij die laatste vraag prinses in of elfje of Dora of groot en af en toe moeder. Vriendjes willen natuurlijk brandweerman, piloot, Diego, Bob de Bouwer of olifant worden.
"En jij, mama, wat wil jij worden?", vroegen ze me toen ik bezig was met het invullen van hun boekjes. Dat wilde ik trouwens niet die boekjes invullen, eigenlijk vind ik niet dat ouders dat moeten doen. Maar als ze je het drie weken lang, drie keer per dag smekend vragen, zeg je geen nee. Ik vond het maar lastig die vraag "Wat wil je later worden?". Ik kon het quasi grappig invullen met "oma" maar dat wilde ik mijn kinderen niet aandoen. Afschuwelijk om die druk al vanaf je zesde levensjaar te voelen en te dragen. "Rijk", vond ik zo materialistisch en "ik ben al groot dus ik ben al wat ik wil worden", vond ik weer zo serieus.
"Nou mama, weet je het al?", vroeg mijn oudste dochter op strenge toon waarmee ze me meteen uit mijn dagdroom haalde.
"Eigenlijk wil ik schrijver worden," zei ik.
"Schrijver? Waarom?"
"Dat lijkt me leuk," antwoordde ik, "dan kan ik allemaal verhalen verzinnen."
"Maar wat wil je dan schrijven?", vroeg dochter twee "waar komt het in?"
"Boeken," zei ik, "ik wil boeken schrijven."
"Oh, dus je wilt boekenschrijver worden," vatten ze beiden samen."
"Ja, boekenschrijver, ik denk dat ik dat maar invul."
"Mooi," zei oudste dochter zichtbaar opgelucht.
"Ga je dan nu verder? Ik wil het boekje namelijk morgen aan oma geven en dan moet ie wel klaar zijn."
"Ok," mompelde ik, terwijl ik de volgende vraag las, "Wat is je grootste wens?".
Zucht.

Mijn fietsen en ik

"Barbara had een rode fiets, rode fiets, rode fiets"
"Barbara had een rode fiets maar aan de bandjes had ze niets!"

Dit liedje zong mijn vader altijd als hij weer de bandjes van mijn rode fietsje oppompte. Het was mijn eerste fiets die ik me kan herinneren. Het was een heerlijke fiets. En een fiets van niets. De kleur was mooi, rood. En de bandjes waren niet zwart maar lichtbruin. Dus ik herkende mijn fiets meteen in het fietsenrek op school. Maar die bandjes waren een probleem. Ze stonden heel vaak plat. Misschien kwam het doordat ik onwaarschijnlijke toeren uitprobeerde op mijn fiets. Zoals heel hard van de dijk afrijden zonder te remmen en dan keihard tegen de poortdeur van de buren aan te rijden. Of doordat ik probeerde heel schuin te rijden zodat mijn bandjes schuurden en schaafden over de straattegels. Ik weet het niet. Maar dat mijn bandjes altijd plat stonden was een feit.

De volgende fiets die ik me kan herinneren was mijn groene fiets. Mijn eerste echte nieuwe fiets. Een fiets waar ik heerlijk op rijden kon omdat hij drie versnellingen had. En ik vond de kleur zo mooi, groen. Het is ook een fiets waar ik niet zo zuinig op was. Op een dag stond mijn groene fiets voor de deur van ons huis. Mijn fiets stond niet op slot. En opeens was mijn fiets weg. Gestolen! En dat in een dorp in de polders. Mijn ouders waren, terecht, boos. Had ik mijn fiets maar op slot moeten doen. Ze hadden me nog zo gewaarschuwd. Gelukkig kwam de fiets weer terecht. Mensen belden ons op, ze hadden hem gevonden in een sloot. Mijn moeder ging met me mee de fiets halen. Mijn groene fiets zag er niet uit. Er hingen slierten algen aan zijn stuur, aan zijn spatbord, aan zijn trappers, aan zijn kettingkast. Het was een wel erg groene fiets geworden. Uren ben ik bezig geweest om mijn fiets weer schoon te maken. Mijn broer vroeg een paar dagen na de grote schoonmaakbeurt of hij mijn fiets mocht lenen. Hij moest naar Alphen. Hij zou mijn fiets op slot zetten. Dat deed hij ook. Toch werd mijn fiets gestolen. En deze keer belde er niemand. Ik kan er nog steeds verdrietig van worden.

Na mijn groene fiets kreeg ik een paarse fiets. Een fiets met een hele stoere fietsbel. Die fietsbel zat namelijk vast aan mijn stuur en kon niet los. Op deze fiets ben ik ontelbaar vaak naar school gereden, elke dag 12 kilometer heen en 12 kilometer terug. Met 6 versnellingen was dat een makkie. En weer vond ik de kleur zo mooi, paars. Met deze fiets reed ik 's nachts naar de plaatselijke kroegen en disco's. Nooit is deze fiets gestolen. Sterker nog hij leeft nog steeds. Hij staat bij mijn ouders in de schuur en komt af en toe nog buiten.

De volgende fietsen ga ik niet meer apart benoemen. Het waren er teveel. Ik woonde in Amsterdam en heb daar wel een aantal fietsen versleten. Het waren altijd tweedehands fietsen, afdankertjes van tantes die een nieuwe fiets hadden gekocht. De kleur was vaak ook niet zo mooi, gewoon grijs, zwart of bruin. Maar ze brachten me wel overal naar toe, ze waren fijn om mee door de stad te laveren en er kon altijd iemand achterop. Het deed me zeer als er weer één ontvreemd bleek. Maar nooit zo zeer als bij mijn groene fiets.

En nu heb ik een bakfiets, zo'n externe baarmoeder als sommige mensen zo'n fiets noemen. Een zwarte fiets, een fiets die mij en mijn meiden overal veilig naar toe brengt. Op deze fiets ben ik al ontelbaar vaak naar de school van mijn dochters gereden, 4 keer heen en 4 keer terug per dag. De kleur vind ik niet mooi maar het is een fijne fiets met wel 7 versnellingen. En een fiets met onverklaarbaar vaak lege banden. Dus elke keer als ik mijn banden oppomp, zing ik in mijzelf:

"Barbara had een zwarte fiets, zwarte fiets, zwarte fiets."
"Barbara had een zwarte fiets maar aan de bandjes had ze niets!"

maandag 30 januari 2012

Geluiden van vroeger en nu

Denk je wel eens na over geluiden van vroeger? Ik eigenlijk nooit. Het citatenmuseum dwong me hier over na te denken. Welke geluiden van vroeger herinner je je nog? En wat zijn nieuwe geluiden in je leven. Poehee. Wat een vragen.

Het eerste wat bij me opkomt, is het deuntje van Sesamstraat. En daarna de tunes van tekenfilms. Maar dat is allemaal muziek. En ik ben op zoek naar geluiden. Geluiden van vroeger. Ik doe mijn ogen dicht en probeer me mijn ouderlijk huis voor te stellen.

Ik zie mezelf in bed liggen op mijn oude kamer. Mijn bed stond naast de verwarming. En die verwarming tikte. Dat tikken vond ik een heel vertrouwd geluid. Het maakte me rustig. In de zomer stond de verwarming niet aan. En tikte die ook niet. Maar dan hoorde ik de geluiden van buiten. Het geroezemoes van de visite die in de tuin zat en praatte. Af en toe hoorde ik  een harde lach. Het waren prettige geluiden die me een veilig gevoel gaven.

Een aantal jaar later kreeg ik een andere kamer in huis aan de straatkant. Elke zaterdagochtend werd ik wakker met het geluid van boodschappenkarretjes die van achter de supermarkt naar de ingang werden geduwd. Het was een enorme herrie en geratel. En toch was het een fijn geluid. Het was een geluid dat me zei dat de dag weer ging beginnen en dat ik op moest staan.

Verder hadden we thuis een ouderwetse wc, zo een met een touwtje eraan waar je mee moest doortrekken. De stortbak zat helemaal boven aan de wc. En als je dan aan het touwtje trok hoorde je “WOESJ..”. Het water kon zo heerlijk hard door de wc stromen, ook dat vond ik een rustgevend geluid.

Een hoopvol geluid was het klikje dat je hoorde als er iemand aan het touwtje trok dat door de brievenbus hing. De meeste mensen gebruikte dat touwtje in plaats van de bel. Zodra ik dat klikje hoorde, wist ik, er is weer visite. Wie zou het zijn?

Een vervelend geluid was er ook. Mijn oudste broer had een wekker en was een enorm diepe slaper. Elke ochtend werd ik wakker van zijn  “ PEEP, PEEP, PEEP..”. Ik stapte dan maar mijn bed uit, liep naar zijn kamer, drukte op snooze, schreeuwde tegen hem dat zijn wekker ging, trok zijn dekbed van hem af en liep weer terug naar mijn eigen bed. Tien minuten later herhaalde ik het ritueel. En tien minuten later weer. Mijn broer werd nooit wakker, hij moest altijd uit een andere dimensie komen.



Dat vervelende geluid heb ik meegenomen naar nu. Elke ochtend gaat de wekker. En hoor ik  “PIEP, PIEP, PIEP”, het klinkt iets anders dan vroeger. En er is een groot verschil. Mijn lief drukt zelf op snooze. En hij komt wel zijn bed uit.

Een ander nieuw geluidje is natuurlijk het geluidje van mijn mobiel als ik weer een berichtje heb. Ook dat is een hoopvol geluid. Er is iets nieuws! Iemand denkt aan je! En het is een afleidend geluid. Vaak word ik er maar onrustig van. Zo nieuwsgierig als ik ben.

De mooiste nieuwe geluiden zijn natuurlijk de stemmen van mijn kinderen. Drie kinderen met elk hun eigen prachtige geluid. Geluiden die nog zullen veranderen. Geluiden die al heel veel kunnen zeggen. Geluiden die alles voor me betekenen. Geluiden waar ik altijd wel aan denk.

vrijdag 27 januari 2012

Te toevallig

"Juf," zei Daniël, "moet u horen. Dit is echt te toevallig. Ik vind een meisje leuk en zij is net als ik in juni jarig. Is niet toevallig?"
"Euhm...," stamelde ik.
"En dat is niet het enige," ging Daniël verder. "Haar naam begint ook met een d en heeft net als mijn naam 3 lettergrepen."
"Jongen," zei ik glimlachend, "dat moet de ware liefde zijn."
Daniël ging zitten met een enorme grijns op zijn gezicht.


Ik moest de hele dag aan Daniël denken. Wat heerlijk om een paar toevallige feitjes als betekenisvol te interpreteren en daar vervolgens in geloven. En doen we dat allemaal niet?

Sporters die twee keer een wedstrijd hebben gewonnen in een bepaalde onderbroek, bepaald hemd of een bepaald paar sokken, willen een derde wedstrijd weer hetzelfde aan. En toen ik voor de derde keer moest afrijden, wist ik dat het zou gaan lukken. Want het was de derde keer (drie maal is scheepsrecht), het was op een vrijdag (mijn lievelingsdag) en het was op de verjaardag van een lievelingsvriendin. Natuurlijk haalde ik mijn rijbewijs, het kon niet anders.


En er gebeuren veel dingen die toevallig zijn maar waar je verder niks mee kunt. Zo heb ik drie dochters, die alledrie op een zondag geboren zijn en alledrie op de uitgerekende datum. Het is geen drieling. Het is een geweldig staaltje toeval. Ik kan er niet zoveel mee, behalve het nog een keer op te schrijven want het blijft een leuk verhaal.


Iets niet als puur toeval te zien, geeft het leven wel meer kleur, meer zin bijna. Dat weet je dat als je iemand ontmoet die in dezelfde maand geboren is als jij en die dezelfde voorletter draagt en die net zoveel lettergrepen in de naam heeft als jijzelf, dat die persoon wel de ware liefde moet zijn. Toevallig wel.

donderdag 26 januari 2012

Gedichtendag - Noem jezelf een dichter

Toen ik 16 jaar was
en voor het eerst Hans Andreus las,
wist ik, een dichter wil ik zijn,
maar ik durfde nooit

Later las ik Slauerhoff,
zijn zin
"Morgen rijd ik met bedwelmende bloemen naar je toe,
ik wil niet langer wachten, eindelijk weten hoe
je bent; de bloemen zullen je verraden"
vond ik de mooiste regel ooit
maar ik durfde nooit

Ik leerde Nijhof kennen,
las Het uur U
en het diepbetoverende
lied der dwaze bijen
maar ik durfde nooit

"Korreltjie sand" van Ingrid Jonker,
ontdekte ik
en totaal geinspireerd
las ik zelfs haar biografie
maar ik durfde nooit

Totaal witte kamer
van Kouwenaar
kwam en getroffen
door zoveel talent
durfde ik nooit

Dichten is een ambacht,
woorden kun je niet,
roekeloos achter elkaar zetten
dat durfde ik nooit

Tot ik vanavond DWDD zag
en opeens doorkreeg
dat je om dichter te zijn
niet hoeft te dichten

Je noemt jezelf dichter.
Je pakt wat woorden.
Je zet ze achter elkaar.
Je noemt het een gedicht.
En klaar....

Een luchtig taalspelletje

Voor dinsdag 24 januari was de opdracht van het citatenmuseum wat luchtiger.
Schrijf een zin waarvan elk woord met de letter d begint.

Natuurlijk moest ik even puzzelen maar op het resultaat ben ik best trots:


"Dom, dom, dom..," dacht de deftige doch dartele Deense diëtiste die d'r derde doorbakken donut desalniettemin doelbewust doorslikte.


Geïnspireerd geraakt? En ook een leuke zin bedacht waarvan elk woord met dezelfde letter begint? Stuur 'em mij. De mooiste, leukste en grappigste zet ik op mijn blog.

dinsdag 24 januari 2012

Moedig of laf - deel 2

Elke dag een schrijfopdracht van het citatenmuseum is ontzettend leuk. Het heeft alleen een nadeel, ik schrijf de stukken niet altijd zoals ik ze zou willen schrijven. Gewoon omdat ik er de tijd niet voor heb mijn stukken zodanig aan te passen dat ze aan mijn (wellicht zeer) kritische maatstaven voldoen. Verder komt het er in een dag niet van om me echt in een onderwerp te verdiepen. En soms kom je dan een stuk tegen zoals je je eigen stuk had willen schrijven.

Een kapitein wordt niet automatisch een held

"Ik weet niet of ik dapper ben. Natuurlijk denk ik graag van mezelf van wel. Als ík kapitein van een overhellend Italiaans cruiseschip was geweest, dan was ik vast niet in een van de eerste reddingsboten gestapt.

Koelbloedig en vastberaden had ik mijn innerlijke Steven Seagal aangeboord, om elke laatste ziel eigenhandig uit het zeewater te vissen, en vervolgens de laatste plek op de laatste reddingsboot af te staan aan een bibberend kindje dat zich uit angst achter een plantenbak had verscholen. Zoiets.

Vrijwel iedereen die ik tegenkom, denkt zo over zichzelf. Dat merk ik bijvoorbeeld op feestjes, wanneer ik vertel over de experimenten van Milgram. Deze wetenschapper slaagde erin om proefpersonen onder druk van een autoriteitsfiguur zo ver te krijgen dat ze dodelijke elektrische schokken toedienden aan een medeproefpersoon. Die bleek gelukkig bij nader inzien een vakkundig acterende handlanger van Milgram zelf, maar dat doet niets af aan de fatale gehoorzaamheid die ongeveer tweederde van de proefpersonen tentoonspreidde.

Op dit punt reageren mijn mede-feestgangers vrijwel zonder uitzondering zo: "Twee derde? Aha! Dus sommige mensen bieden wel weerstand!" In hun hoofd sluiten ze zich aan bij die moedige minderheid. Tot ik vertel over schrijver en psycholoog Lauren Slater die, gefascineerd door de beweegredenen van de ongehoorzame proefpersonen, bij een aantal van hen op bezoek ging. Die bekenden helemaal niet ongewoon dapper te zijn geweest. "Ik was bang voor mijn hart. Ik was bang dat het experiment me zoveel stress bezorgde dat ik een hartaanval zou krijgen", geeft een van de 'helden' toe.

Echte helden zijn zeldzaam. Dat blijkt ook uit onderzoek onder de Amerikaanse elitesoldaten, de Navy Seals. Als voorbereiding op het echt levensbedreigende veldwerk worden ze getest tijdens een training waarbij ze in de wildernis worden gedropt, daarna worden opgejaagd, beschoten, gevangengenomen en gemarteld. De meeste Seals reageren als u en ik: doodsbang, gericht op zelfbehoud, alleen in staat tot vechten, vluchten of bevriezen. Maar een klein groepje gedraagt zich anders. Zij blijven nuchter, optimistisch, zijn besluitvaardig en voortvarend in hun acties. Dat maakt ze dapper: een toestand die ook terug te zien is in hun brein, aldus de betrokken wetenschappers. Een bovengemiddeld hoge dosis van het breinstofje neuropeptide Y beschermt de hersengebieden die nodig zijn om te plannen en redeneren tegen de blinde paniek die doorgaans volgt op enorme stress.

Van tevoren is niet te voorspellen wie in tijden van hoge nood een held zal blijken, en wie een lafaard. Tenzij we voortaan elke solliciterende cruiseschipkapitein eerst laten beschieten en martelen door het Amerikaanse leger, zijn kapitein-in-reddingsbootflaters als op de Costa Concordia dan ook niet te voorkomen. Heldenmoed is immers geen accessoire die je gratis cadeau krijgt bij de functie van cruiseschipkapitein.

Kapiteins zijn net als bijna iedereen: moeilijk te bewegen hun eigen leven te wagen voor een stel wildvreemden. Ze dromen over dappere daden, maar gedragen zich naar het motto 'beter een levende lafaard dan een dode held'. Natuurlijk voelt dat naar, en verkeerd, en helemaal niet zoals in de film. Maar uiteindelijk is het vooral menselijk. "

Door Asha ten Broeke - Trouw, dinsdag 24 januari 2012

maandag 23 januari 2012

Geen ochtendmens

Elke ochtend is het bij mij hetzelfde riedeltje. De wekker gaat en ik wil er niet uit. Ik wil niet. Ik wil blijven liggen, mezelf omkrullen in mijn dekens en tot 11 uur blijven slapen. Maar ik moet. Vanwege mijn werk. Vanwege mijn kinderen. Vanwege mijn lief. En dus sjor ik mezelf uit bed, trek mijn lelijke maar zeer warme ma Flodder badjas aan en probeer aanwezig te zijn.

De eerste minuten dringen nooit tot me door. "Waar ben ik? Wat moet ik in godsnaam doen?" Vervolgens komt langzaam het besef en ga ik steeds sneller de volgende activiteiten doen: douchen, de kinderen aankleden, boterhammen smeren, kat melk geven, zwemtassen, ballettassen, schooltassen en nog meer tassen bij elkaar rapen, een luier verschonen, nog meer boterhammen smeren, twee appels in 6 stukjes snijden, drinkbekers vullen, haren vlechten, mijn eigen haar kammen, 100 keer trek nu je schoenen aan zeggen en het daarna nog 3 keer schreeuwen, schoentjes aandoen, mijn eigen kleren aantrekken, opmaken, checken of ik alles heb, sleutels zoeken, wanten, sjaals, mutsen en oorwarmers bij elkaar rapen, ruzietjes oplossen, bepalen wie er voorin mag zitten, tanden poetsen, toeten schoonmaken en de voordeur opendoen.

Als dan de meiden in hun klasje zitten en ik met natrillend hart naar mijn werk of naar huis rijd, leef ik vervolgens tot het avondritueel in een soort roes. Het ochtendritueel heeft me zo uitgeput dat ik niet meer zelfstandig kan denken. Ik doe wat er op mijn lijstje staat en denk er niet te veel over na. En ik denk altijd: "Vanavond ga ik vroeg naar bed."

Maar als dan de avond nadert en de meiden in hun bedjes liggen, denk ik: "Ik wil niet naar bed! Ik wil niet." Ik wil nog wordfeuden, nog facebooken, nog een proefwerk nakijken, nog borduren, dat leuke boek nog lezen, nog schrijven, nog naar muziek luisteren, dat programma nog kijken. Maar ik moet. Vanwege mijn lief, vanwege mijn kinderen, vanwege mijn werk. En ik hijs mezelf in bed, trek m'n lelijke maar comfortabele Winnie the Pooh pyjama aan en probeer afwezig te zijn.

De eerste minuten denk ik: "Wat fijn dat ik vroeg in bed lig. Ik ga lekker slapen." Vervolgens ga ik over van alles nadenken: de situatie in Afghanistan, het zeilmeisje Laura, de vreemde reactie van de buren, het gedrag van een leerling, het proefwerk dat ik nog moet nakijken, een ingewikkelde verhaallijn voor een roman, de nieuwste film met Brad Pitt, de situatie in Syrië. En als ik dan uren later met natrillend hart eindelijk in slaap val, gaat weer veel te vroeg de wekker.


zondag 22 januari 2012

Mijn docent Nederlands


Op de middelbare school was ik niet goed in het vak Nederlands. Ik kreeg bijles van mevrouw Ottenschaar. Zij was een kleine maar strenge juf. Een docent waar je geen ruzie mee wilde hebben. Zij hoefde niet om aandacht te vragen. Zij kreeg de aandacht. Ze had een heldere, keurige stem maar ze kon vloeken als een bootwerker. En dat vonden wij, leerlingen van een Christelijke school, heel gedurfd. Ze bezat een engelengeduld. En ze was creatief. Ik had moeite met de werkwoordspelling. Zij liet mij zolang oefenen met nonsens werkwoorden zoals: ulfen, flimmen en spazen, dat ik, al zou je me midden in de nacht wakker maken, meteen kan zeggen of het voltooid deelwoord op een -t of op een -d eindigt. Zij heeft me de liefde voor het vak Nederlands bijgebracht. Dankzij haar vond ik ontleden geweldig en vond ik het een kick de werkwoorden juist te spellen. Zij is de reden dat ik nu ook docent Nederlands ben.

Al ben ook ik klein van stuk, redelijk creatief en heb ik een heldere stem, ik ben niet zoals mevrouw Ottenschaar. Ik heb geen engelengeduld, geen natuurlijk overwicht en vloeken als een bootwerker lukt me niet. Ben ik een goede docent? Ik vind het lastig om mild naar mezelf te kijken. Een collega van mij zegt dat zolang de leerlingen geen stoelen door het lokaal gooien en ze niet liggen te copuleren, de les goed verlopen is. Tja, naar die maatstaven doe ik het goed. Maar verder?

 Ik heb geleerd dat ik leerlingen eerder stilkrijg door te zwijgen en ze aan te blijven kijken dan door te schreeuwen. Ik weet dat consequent zijn werkt. En dat een eenvoudige schrijfstraf beter werkt dan eindeloos praten met de leerling. Ik heb ervaren hoe belangrijk humor is. Ik neem mezelf niet al te serieus meer. En ik speel af en toe een rol want als ik boos doe, voordat ik boos ben, scheelt dat energie.

Maar ik ben van nature conflict vermijdend, streef naar harmonie en heb een vriendelijke uitstraling. En dat maakt het soms lastig. Toch ervaar ik elk jaar weer dat leerlingen bijzonder zijn en dat ik, al klinkt het een beetje pathetisch, van ze hou. Zelfs voor dat rotjoch waar ik de eerste weken zo'n hekel aan had omdat hij me telkens uitprobeerde, voel ik halverwege het jaar een diepe genegenheid. Die nog groter wordt als ik hem aandachtig aan een tekening zie werken (dat vak geef ik ook). Of die rotmeid met die grote mond, die me opeens vertelt over haar thuissituatie waardoor ik haar gedrag beter begrijp. Op die momenten ben ik blij dat ik op de middelbare school bijles kreeg van een juf die mij geïnspireerd heeft docent te worden. Mevrouw Ottenschaar, bedankt.


zaterdag 21 januari 2012

Moedig of laf

Is de mens moedig of laf, was de vraag die het Citatenmuseum stelde. "Tja," dacht ik "het hangt er natuurlijk maar vanaf hoe je het bekijkt." Het is een te voor de hand liggend voorbeeld maar de lafste actie van deze week is natuurlijk de Italiaanse kapitein Schettino van het cruiseschip Costa Concordia. Het schip stond op het punt te zinken en hij verliet terwijl er nog mensen aan boord waren de boot. Hij schijnt gestruikeld te zijn en zo in een reddingsboot te zijn gevallen. Right! Waarschijnlijk was hij zo bang dood te gaan dat lijden onder een laffe leugen hem een beter alternatief leek. Het is ook te makkelijk om zijn actie te vergelijken met de band van de Titanic. Toch doe ik het. Zij speelden moedig door en dat heeft hen memorabel gemaakt. Laf of moedig, als je het maar extreem doet blijft het mensen altijd bij.

Extreme gevallen genoeg van moedige of laffe daden zijn er in de Tweede Wereldoorlog. Hitler die aanvoelde dat hij de oorlog ging verliezen en in het laatste oorlogsjaar nog heel veel mensen op laffe wijze de dood injoeg en uiteindelijk zichzelf. Anne Frank die tot in het einde bleef geloven in een betere wereld is nu het icoon voor moedig meisje.

Waarom is de ene mens moedig en de andere laf? De Kelten geloofden in reïncarnatie en vonden ze het niet erg om te sterven. De Christenen en de Romeinen waar ze tegen vochten hadden een andere overtuiging, zij hechtten aan het leven. De Kelten leken dus dapperder omdat ze niet bang waren voor de dood. En er is weinig veranderd. Wij vinden Islamitische fundamentalisten maar laf, ze plegen zelfmoordacties waar veel onschuldigen aan sterven. Die fundamentalisten zijn in de ogen van hun geloofsgenoten moedig.

Moedig of laf, het is altijd een delicate balans. Iemand die openlijk over zijn kwetsbaarheden durft te praten, vinden we moedig. Maar als iemand dat teveel doet, ergeren we ons eraan. En iedereen kent voorbeelden van relaties waarvan we het moedig vinden dat de partners bij elkaar blijven en laf wanneer ze kiezen uit elkaar te gaan. Of juist weer andersom.

De wil om te leven is ontzettend sterk. En volgens mij is dat wat mensen moedig of laf maakt. Als je een overvaller overmeestert, doe je dat vanuit je wil om te overleven en word je moedig. Maar als je voortijdig een cruiseschip verlaat, doe je dat ook omdat je wilt blijven leven. Al is het laf. De band van de Titanic koos er in hun laatste uren voor te doen wat hun leven zin gaf, muziek maken.
Ze leven nog steeds.



Nomen est Omen

B.M.W. Berendina Margaretha Wilhelmina. Zo zou ik geheten hebben als mijn vader en mijn oma hun zin hadden gekregen. Gelukkig heb ik ook nog een moeder.

Het werd Barbara Margaretha Aline. B.M.A. Mooie namen. Ik ben vernoemd naar mijn oma's en mijn moeder. De moeder van mijn vader heette Baartje wat ze zelf een vreselijke naam vond. Iedereen noemde haar Miep. Ze vond het ontzettend leuk dat ik naar haar vernoemd ben. Ik kreeg dan ook iets meer cadeautjes dan de andere kleinkinderen. En dat vond ik weer ontzettend leuk.

Mijn middelste naam komt van mijn moeder, eigenlijk weet ik niet of zij vernoemd is, ik zal het haar eens vragen. Het is voor mij een dierbare naam, want niet alleen mijn moeder en ik dragen deze naam, ook mijn zusje en mijn middelste dochter. Mijn derde naam komt van de moeder van mijn moeder. Helaas heb ik haar nooit gekend. Pas werd me verteld dat ik op haar leek. Dat zou wel bijzonder zijn.

Nomen est Omen: de naam is een voorteken. De betekenis van mijn namen heb ik weleens opgezocht. Barbara betekent vreemdeling of in het buitenland geboren. Margaretha parel. En Aline vrouwe van edele gestalte/aard. Een vreemdeling is bijzonder, een parel eveneens en een vrouwe van edele gestalte ook. Ik ben bijzonder. En dat klopt. Ik kan bijzonder wantrouwig, bijzonder zeikerig en bijzonder teleurgesteld zijn. Gelukkig voel ik me ook vaak bijzonder blij, bijzonder ruimdenkend en bijzonder gelukkig. Eigenlijk heel gewoon dus.

Soms zou ik wel iets meer moed willen hebben of wat meer een leiderfiguur willen zijn. Als mijn moeder niet zo eigenwijs was geweest, had ik misschien wel een multinational gerund. Want met namen als Berendina, zo moedig als een beer en Wilhelmina, wilskrachtige leider, was me dat vast gelukt. Maar dan was ik lang niet zo bijzonder als ik nu ben. Nomen est omen.

vrijdag 20 januari 2012

Lofzang op de Leatherman

In de jaren '70 ging een Amerikaanse jongen, samen met zijn vrouw, op vakantie in Europa. Ze hadden voor hun reis in Amsterdam een kleine Fiat gekocht. Die auto had behoorlijk wat gebreken. De jongeman vond het lastig dat hij veel reparaties niet met zijn zakmes kon doen maar dat hij nog extra gereedschap nodig had. Terug in Amerika besloot hij een nieuw soort zakmes te ontwikkelen. Een zakmes dat zich onderscheidde van andere zakmessen vanwege de tang. Het lukte de jongen om zo'n zakmes te maken, te produceren en succesvol te maken. Hij vernoemde het zakmes naar zichzelf. De Leatherman.

In de jaren '90 gingen een vader en dochter samen naar het theater in een oude auto. De auto haalde het tot de parkeerplaats, die gelukkig schuin afliep waardoor de auto nog net de parkeerplek opgleed. De vader had normaal altijd een enorme tas met gereedschap achter in de auto. Maar die keer niet. Gelukkig had zijn dochter net daarvoor in een vrouwenblad een stuk gelezen over een Amerikaanse jongen die in de jaren '70 met zijn vrouw op vakantie was in Europa. Vader en dochter kwamen veilig thuis.

Lofzang op de Leatherman

Oh, lieve Leatherman,
ik ben jouw grootste fan,
wat jij allemaal repareren kan,
maakt jou heel bijzonder,
het achtste wereldwonder.

Je knipt, je snijdt en je zaagt,
die combi is zeer gewaagd,
voor het trekwerk ben je niet bang,
want je hebt een mooie tang,
Je bent zo mooi vorm gegeven,
in het aandraaien bedreven,
Met jou in je foedraal aan mijn zij,
voel ik me handig, slim en blij

Een gereedschapskist is overbodig,
ik heb enkel jou nog nodig..

woensdag 18 januari 2012

Wat Eline Vere kan leren van het maken van cupcakes..


Volgens mij begon het 1,5 jaar geleden. Opeens werd er op verjaardagen niet meer ouderwets appeltaart geserveerd, maar zag je kleine versierde cakejes. Als je een beetje hip was, serveerde je cupcakes. En na een tijdje zag je ze overal. In de krant was er een wedstrijd voor de leukste cupcake, er werden cupcakecursussen georganiseerd en er werden zelfs cupcakeswinkeltjes geopend. Daar kon je niet alleen cupcakes eten maar ook allemaal spulletjes om cupcakes te maken kopen. De cupcake was hip en is nu een hype.

Ik doe niet zo mee met de cupcakemania. Terwijl ik normaal toch best van de hips en de hypes ben. Er liggen nog ergens Birckenstocks en Uggs in mijn kast. Ik doe nu met heel wat mensen Wordfeud. Maar cupcakes nee. Ze doen me denken aan mijn jeugd. Aan mijn verjaardag. Elk jaar trakteerde ik namelijk cupcakes, die toen nog gewoon cakejes heetten. En elk jaar baalde ik. Ik wilde als zeilboot versierde bananen, of een ketting van chips en drop, of snoepfruitspiesjes die dan in zo'n halve met aluminiumfolie omwikkelde meloen geprikt werden. Dat stond zo mooi. Maar dat trakteerde ik nooit, ik trakteerde cakejes. Elk jaar.

Ik heb dus niet zoveel met cupcakes. Maar nu las ik gisteren een artikel in de Opzij. En zelfs daar wordt de cupcakemania besproken. Ok. De Opzij en cupcakes. Bijzondere combinatie. En ik moet voor het Citatenmuseum een opdracht schrijven over mijn favoriete personage uit mijn favoriete boek. Ik moet schrijven waar ik met dat personage zou afspreken en wat ik met dat personage zou bespreken. Ik heb geen flauw idee. De boeken die ik mijn lievelingsboeken noem, heb ik al heel lang niet meer gelezen. Ik blader Eline Vere nog eens door. En ik denk, bijzondere combinatie.

"Eline. Kom eens hier meid. Doe je hoed af en trek dit schort eens aan. Zo..., wordt je mooie jurk niet vies".

We staan in een Haagse bakkerij in de schilderswijk.

"Dit is een bakkerij in het jaar 2012 Eline, en er is een hoop veranderd. Wij denken nu niet meer van je bent als een dubbeltje geboren en dat blijf je. Dat naturalistische gebabbel is heel ouderwets. In 2012 kun je iets worden Eline. Maar dan moet je wel iets doen. Daar geloven wij nu in, je kunt iets worden door het te doen. En volgens mij, lieve Eline, is dat nu net het probleem. Je doet te weinig. Je kijkt naar tableaux-vivants. Je gaat naar de schouwburg. En je denkt maar en je denkt maar. Je piekert en je maalt. Daar heb je ook alle tijd voor. Je hebt geen werk dat je afleidt, je hebt geen kinderen en ook geen man.

Maar Eline, er is goed nieuws. Er is iets wat je leven kan veranderen. Wij gaan samen iets doen. Je zult ervaren hoe rustgevend het is om iets te maken waar je je gedachten bij moet houden. En het is heel erg 2012. Je handjes zullen wel vies worden, maar dat geeft niet. Dat is goed.

Begin maar. Pak maar suiker, bloem en eieren. Doe dat maar in deze beslagkom en pak dit maar. Het is een mixer, druk maar op het knopje, dan beweegt het vanzelf. Schrik niet. Stevig vasthouden en 5 minuten mixen. Ok, als je het beslag hebt gemaakt dan kun je het in deze cupcakevormpjes doen. Vind je ze niet schattig? Ik wel. Je kiest die rode met witte stippen? Leuk, vind ik ook leuk. Nou, dan doe je overal een lepeltje beslag in, ze hoeven niet vol. En dat laat je dan 25 minuten in de oven staan. En dan heb je tijd om te bedenken wat voor marsepeinen figuurtje je wilt maken. Otto? Oh..., dat kan wel maar dan moet je wel goed oefenen. Want menselijke figuurtjes maken uit marsepein kost veel tijd. Nou dat was het lieve Eline. Tot de volgende keer. En onthoud, je kunt veranderen. Maar dan moet je het wel doen."


Sterren op het ijs

Schaatsen heb ik geleerd op kunstschaatsen. Van die hoge witte. Mijn ouders zeiden altijd, als opa op het ijs is geweest, mogen jullie er ook op. Dus als het eenmaal begon te vriezen, zat ik elke dag bij mijn opa en oma te wachten tot mijn opa knikte. It giet oan.
Ik schaatste het liefst achter bij mijn opa en oma. Daar was het niet zo druk en kon ik heerlijk oefenen met mijn kunstschaatsen. Ik schaatste achteruit, ik schaatste op een been en ik probeerde natuurlijk ook te springen. In mijn gedachten was ik de nieuwe Sjoukje Dijkstra. Maar meestal viel ik keihard op mijn billen.

Tochten schaatsen deed ik niet zo veel. Met mijn kunstschaatsen ging ik niet zo hard en het sprak me ook niet zo aan. Toch heb ik me een keer laten overhalen door mijn vader om samen met hem en mijn broertje een tocht te schaatsen. Het was prachtig schaatsweer. En het was druk en koud. Ik weet niet meer of we veel gezeurd hebben mijn broertje en ik. Opeens viel ik en kwam mijn want in een plasje benzine terecht. Zo'n verloren plasje benzine, gelekt uit een motorbootje dat ingevroren langs de kant lag. Mijn want rook enorm naar benzine. En dat maakte me nerveus. Ik was al jong een zorgelijk kind en dacht dat het niet goed voor me zou zijn. Van pure zenuwen begon ik te kauwen op mijn want. De hele weg heb ik gedacht dat ik de eindstreep niet zou halen omdat ik benzine binnen had gekregen.

Na die tocht had ik het wel gehad met tochten schaatsen en bleef ik mijn kunstschaatsen trouw. Ik ging dan wel niet zo hard, ik kon toch behoorlijk wat kunstjes.Tot ik rond mijn twintigste met een zeer goede vriendin ging schaatsen. Al na 10 minuten noemde ze mij: "Die gele slak op witte pootjes". Hard lachend schaatste ze weg samen met mijn lief. Terwijl ik met mijn schoonzus, de groene slak, achterbleef.

Dus nam ik een beslissing, ik ging op noren schaatsten. En niet van die kunststof dingen waar tegenwoordig iedereen op kan schaatsen, nee gewoon ouderwetse noren. Het kostte me een week blaren en spierpijn maar vervolgens kon ik het toch. Schaatsen op noren. En ging ik een stuk sneller. Kon ik lief weer achterna.

Mijn mooiste herinnering aan het ijs, dateert van drie jaar geleden. Het was een prachtige winter en na een weekje vriezen, lag de plas helemaal dicht. Het eerste weekend van het ijs, schaatsten mijn lief en ik een geweldige tocht. We durfden eerst nog niet de grote plas over maar toen we zagen dat meerderen dat deden, gingen wij ook. We betraden een enorm grotendeels onbeschaatst oppervlak. Wat een machtig gevoel.

 Een paar dagen lag er nog steeds veel ijs. Lief moest werken maar ik was vrij. Oudste dochter was toen vier jaar oud en ging mee op de slee. Middelste dochter (toen nog jongste) was ruim 1 en ging mee in de kinderwagen. En daar ging ik, schaatsend achter de kinderwagen terwijl mijn oudste dochter achter me aan gleed. Het was spannend, het was heel rustig op het ijs. Ik voelde me kwetsbaar met mijn twee kinderen op een ijsoppervlak en tegelijkertijd voelde ik me ontzettend stoer. Af en toe kwamen er schaatsers voorbij, die ons allemaal vrolijk groetten. Een man met een camera schaatste langs, hij keek en lachte en schaatste door. En hij kwam weer onze kant op. Of hij een foto mocht maken van ons, vroeg hij zich af. Hij vond het zo'n bijzonder gezicht. Ik voelde mij samen met mijn dochters als sterren op het ijs.

zondag 15 januari 2012

Mijn eerste boek en andere boeken

"Toen kwam de woeste, woeste leeuw,
dat dier kon heel hard brullen,
het leek alsof hij zeggen wou,
zal ik jou op gaan smullen?"

Elke keer als mijn vader deze regels voorlas aan mijn broertje en mij, doken wij weg achter zijn rug. We waren bang. Voor de leeuw. En ook een beetje voor onze vader die de zinnen luid en woest voorlas. De leeuw kwam even tot leven. Of dat verhaal mijn passie voor lezen heeft aangewakkerd weet ik niet. We werden veel voorgelezen en er lagen eigenlijk overal wel boeken in huis. Lezen hoorde er gewoon bij.

Toen ik eenmaal zelf kon lezen, was ik dol op Bakkertje Deeg en Pietje de Postbode (over die laatste titel twijfel ik). Ik kan me herinneren dat ik ze stiekem in mijn bed lag te lezen. Het klassieke verhaal. Zodra mijn moeder mij welterusten had gezegd en de deur van mijn slaapkamer sloot, knipte ik het lichtje weer aan. Lezen.

Later was ik dol op de boeken van Thea Beckman. De triompf van de verschroeide aarde, Kruistocht in spijkerbroek, Hasse Simonsdochter, het rad van fortuin, ik verslond ze allemaal. Ik vond het geweldig te ontdekken dat je door lezen in een heel andere wereld kon komen. Dat er ook andere werelden mogelijk waren.

Voor mijn lijst op de middelbare school las ik, vanwege een heimelijke verliefdheid op mijn docent Nederlands, het liefst naturalistische romans zoals Eline Vere en van de Koelen meren des Doods. Ook heb ik toen de Max Havelaar gelezen. Ik vond het knap van Couperus en Van Eeden dat ze zo goed de gevoelswereld van een vrouw konden beschrijven. Ik herkende mezelf voor een deel in hun verhalen. Van de Max Havelaar was ik onder de indruk omdat het schrijnende toestanden aankaarte uit een verleden maar waar ik tot voor die tijd weinig van wist. En natuurlijk het prachtige verhaal van Saidjah en Adinda.

Nu lees ik niet meer zoveel. Heb er de tijd niet voor. Een tijd geleden heb ik Thirza gelezen van Arnon Grunberg. Elke keer als ik Grunberg lees, ben ik jaloers op zijn schrijfstijl, helder en raak. Al waardeer ik niet elke passage in zijn boek. In Thirza vond ik het prachtig hoe Grunberg beschreef hoe de hoofdpersoon zijn dochter en haar geliefde ombracht. Maar dat het gebeurde vond ik afschuwelijk.
En omdat zijn schrijfstijl zo raak is, hakt het er in. Het is de reden dat ik zijn laatste roman Huid en haar nog niet hebben durven lezen.

De boeken van Haruki Murakami vind ik ook geweldig. De dingen die in zijn boeken gebeuren zijn absurd. Toch zijn de emoties van zijn hoofdpersonen universeel en dus herkenbaar. Verder is hij de meester van de metaforen. Als ik zijn boeken lees, wil ik het liefste elke beeldspraak onderstrepen.

Een boek is een goed boek wanneer je moet rouwen als je het uit hebt. Je wilt even geen ander boek. Je moet namelijk leren leven zonder dat boek. Zonder die wereld. Zonder die personen.
En een boek is een goed boek als je tijdens het lezen weg wilt duiken. Wegduiken achter de rug van je vader.

zaterdag 14 januari 2012

Mijn handschrift


Vroeger werd er altijd tegen me gezegd dat ik een mooi handschrift had. “Meisje, wat heb jij toch een keurig handschrift”, zeiden de juf, m’n oma, m’n tantes en toen ik veel ouder was zelfs de moeder van mijn lief.

Helaas is dat nu behoorlijk veranderd. Het gebeurt regelmatig dat ik iets schrijf op het toch al lastig schrijfbare white- of digibord en dat de leerlingen me vragen wat er nu precies staat. "Is dat een h juf, of een k? En waarom zet u een streepje tussen de z? Is dat nu een r of een s?" Vaak schrijf ik zo slordig omdat ik zo veel haast heb. Dat ontdekte ik ook toen ik kerstkaarten schreef. Ik had er een stuk of wat geschreven en dacht opeens: "Bah, sinds wanneer is mijn handschrift zo slordig geworden?"  Ik nam een hap adem, ging recht zitten en schreef de volgende kaart. Dat was een enorm verschil. Een beetje aandacht bij het schrijven kan geen kwaad.

Aandacht is belangrijk en de pen ook. Als ik een fijne vulpen heb, schrijf ik keurig. Terwijl een gewone balpen me precies zo’n handschrift geeft. Of nog erger. En toch laat ik vullingen altijd weer droog worden. En grijp ik altijd naar de eerste de beste pen. Zo belangrijk vind ik het dus niet.

Toen ik studeerde, ontmoette ik een medestudente die meteen een dierbare vriendin werd. Bij het eerste college dat we samen volgden, gingen we naast elkaar zitten en verbaasden we ons. Niet alleen onze interesses bleken overeen te komen, onze handschriften ook. De kaartjes die zij mij later stuurde toen ze in het buitenland ging studeren, leken van mezelf te komen. Nu we ouder zijn en letterlijk meer afstand hebben moeten nemen, zijn onze handschriften ook wat veranderd.

Hoewel ik niet geloof in grafologie, kun je aan een handschrift wel veel aflezen. Twee goede vriendinnen van mij zijn behoorlijk creatief en zij hebben ook beiden zo’n opvallend handschrift. De een geeft alle letters lange lijnen en heeft een bijna vierkant handschrift. De andere vriendin schrijft op zo’n ouderwetse manier, heel schuin, zo’n omahandschrift. Op school kan ik het type leerling vaak aan het handschrift herkennen. Jongens die zich moeilijk kunnen concentreren schrijven vaak in hiëroglyfen. En nette meisjes die alles op orde hebben schrijven vaak met bolle duidelijke letters.

Ik zou wel weer willen schrijven, hoe ik het vroeger deed. Genietend van de hoofdletter K en H en vol aandacht en netjes. M’n oude lussenhandschrift ben ik bijna helemaal verleerd, het lukt me niet meer om lang zo achter elkaar te schrijven. Toen ik in de puberteit kwam, kon ik niet wachten om dat kinderachtige handschrift weg te doen en losse letters te gaan schrijven. En nu ik ouder ben, heb ik er heimwee naar. Zo’n lussenhandschrift straalt op een bepaalde manier toch kracht uit. En is voor iedereen leesbaar. Dat is wel handig als juf.


vrijdag 13 januari 2012

Hoe ik ben...

Ik schreef een lange brief aan mijn zus
waarin ik probeerde uit te leggen
hoe ik ben.
Maar ik faalde.
Want telkens als ik schreef:
"Zo ben ik"
dacht ik aan die keer
dat ik niet zo was.
En ik dacht: "Zo ben ik dus niet
of toch wel?"
Ik wist het niet meer.

Het valt ook niet mee
om na te denken met
ruis om je heen
en in je hoofd.
Gewoon de alledaagse dingen
of buren die boos bellen in verband met hun brug.
"Waarom komen ze niet langs?",
vraag je jezelf af
terwijl je probeert door te gaan
met waar je mee bezig was
een brief aan je zus.

Maar je faalt,
want hoe je bent
dat weet je niet.
En telkens als je denkt:
"Zo ben ik"
denk je aan die keer
dat je niet zo was.

woensdag 11 januari 2012

Respect voor Passie

Een woord waar ik veel medelijden mee heb, is het woord respect. Het is een woord dat in de klauwen van de politiek terecht is gekomen en sindsdien zijn glans en waarde verloren heeft. Het woord is zo vaak uitgebraakt door politiek bedrijvende personen dat het op is. Doodop. Zeg maar eens "respect" tegen jongeren en ze kijken je aan of je gek bent. Volwassenen kijken vooral vermoeid bij het woord. "Daar gaan we weer...". Alleen nare mensen, die weinig respect hebben voor het woord respect, hebben het nog over respect. Zij vinden ook vaak dat ze recht hebben op dat woord. Ze denken door dat woord te gebruiken dat het ze het kunnen ontvangen. Ze hebben niet door dat het juist omgekeerd werkt. Ik vind dat zo respectloos. Want respect is een respectabel woord.

Waar ik ook zo verdrietig van word, is het lot van het woord passie. Ooit, lang geleden was dat een fier en mooi woord. Een woord waar je blij van werd. Een woord waar je van dacht: "Oh, ja dat woord bestaat ook nog, wat een fijn woord!" Maar opeens werd het geadopteerd door trainingsbureaus. Heel het bedrijfsleven moest in plaats van gewoon ouderwets hard werken, gaan werken met passie. Er werden trainingen georganiseerd met titels als "Werken vanuit Passie", "Verkopen met Passie" en "Passie en Managen". Uiteindelijk is het woord passie niet meer fier en krachtig en vol enthousiasme maar is het gaan lijken op zijn broer. Passief.

En dat lot is alle woorden gegeven die eigen worden gemaakt door het bedrijfsleven en de politiek. Ze worden binnen gehaald als grote helden. Dit woord kan ons gaan redden. Het woord wordt een worst voorgehouden: jij gaat groot worden woord, misschien word je wel woord van het jaar, jij bent een belangrijk woord, jij bent een mooi woord. En het woord, zo flexibel als het altijd is, doet mee, maakt zich groot, zet zich in voor elke zaak. Maar ondertussen wordt het woord gebruikt, misbruikt, uitgebuit, wordt er opgespuugd, wordt het in een hoek gezet tot het al zijn betekenis verloren heeft. Men kan het woord niet meer horen en men wil het niet meer zeggen. Het woord sterft een stille dood. En daar word ik zo verdrietig van.

Dus mijn boodschap is, heb respect voor elk woord, hoe klein of hoe fijn het ook is. Hoe vaak je het ook hebt gezegd, hoezeer het zijn oorspronkelijke betekenis misschien ook verloren heeft. Want een woord is iets heel belangrijks, we kunnen er mee uitdrukken hoe we ons voelen, hoe we denken dat we zijn, hoe we om iets geven of hoe we iets niet willen doen. En zulk gereedschap moet niet uitgebuit worden daar moet om gegeven worden en daar moeten we voor zorgen. Zodat we het elke dag weer kunnen gebruiken. Met passie.

dinsdag 10 januari 2012

Links

Vandaag kreeg ik de opdracht een stukje te schrijven over met welke hand ik schrijf. Ik vond het een lastige opdracht. Ik schrijf met rechts. Dat doe ik mijn hele leven al. En dat is het.

 Tot ik probeerde weer eens met links te schrijven. Ik doe dat eigenlijk maar een paar keer per jaar en dat is rond 5 December als ik de brieven van die goede Sint schrijf. Het viel me op dat ik met links aandachtig schrijf. Als ik met links schrijf, moet ik me zo op het proces concentreren dat ik me nergens anders op kan richten. Eigenlijk heel mindfull. En wat ik ook een grappige gewaarwording vond, was dat ik met links schrijf zoals ik het vroeger geleerd heb: een lussenhandschrift. Het resultaat viel me helemaal niet tegen. Wel een beetje bibberig en ik was na een paar regels al moe. Maar toch, het zag er best goed uit.

En toen sloeg mijn fantasie op hol. “Stel je nu voor dat ik elke dag ga oefenen met links schrijven, dan lukt het me over een paar weken vast om zo op het bord te schrijven. En hoe cool is dat! Ik begin met links en pak het over met rechts. En naast cool is het ook heel praktisch. Oh, en als ik nu meer ga oefenen op linkshandigheid, kan ik vast ook prima mijn nagels lakken met mijn linkerhand, of de nagels van mijn rechterhand eindelijk knippen. Nu bijt ik die er altijd maar af, uit angst voor bloederige taferelen.” Ik zag mijn wereld positief veranderen gewoon door simpelweg elke dag wat te oefenen met mijn linkerhand.

Vervolgens besefte ik dat heel wat dierbaren om mij heen linkshandig zijn: mijn lief, mijn oudste dochter, twee heel goede vriendinnen en al is het een beetje een twijfelgeval, mijn vader. Mijn vader heeft op school moeten afleren met zijn linkerhand te schrijven. En dat ging hem niet slecht af waardoor hij nu nog steeds met rechts schrijft. Maar heel veel andere dingen doet hij met z’n linkerhand of kan hij met beide handen. Waarschijnlijk is hij gewoon tweehandig, wat met zo’n mooi woord ambidexter heet.

Wat nu volgt is niet zo aardig, ik vind het niet zo mooi hoe linkshandigen schrijven. Ze kunnen er niets aan doen, ze moeten hun hand vaak een beetje boven het papier houden, of in een bepaalde hoek en dat ziet er gewoon een beetje knullig uit. In elk geval bij mijn lief.

Grappig eigenlijk wat zo’n simpele vraag teweeg kan brengen. Je ziet opeens de overeenkomst tussen mensen die belangrijk voor je zijn en je hebt het recept om de wereld positief te veranderen. Drie maal daags: links!




zondag 8 januari 2012

Otje Ou en Adje Au

Vanmorgen tijdens het ontbijt had mijn oudste dochter het over Otje Ou. "Wie is dat?" vroeg ik. "Oh, zo hebben we op school geleerd of je het met ou, Otje Ou, schrijft, zoals hout. Of met au, Adje Au, zoals pauw." Laatst vertelde ze me ook over plaagletters. Een r is een plaagletter want door de r spreek je de letters ervoor vaak anders uit.

Ik vond het verhaal over Otje en Adje grappig en ik kon me niet herinneren dat ik tijdens mijn schooltijd zulke leuke ezelsbruggetjes heb geleerd toen ik leerde schrijven. De eerste woorden die ik leerde waren: boom, roos en vis. Daarna kwamen vuur en Pim. En met dat paar woorden kon je de eerste Botje boekjes lezen. Daar stonden dan ook plaatjes in bij moeilijke woorden. Tussen elke lettergreep stond een streepje, zou dat de reden zijn dat het leven toen zo veel langzamer leek te gaan dan nu?

Terwijl mijn oudste dochter nu in de magische wereld van het ontdekken van schrijven en lezen zit, merk ik dat ik me er bar weinig van kan herinneren. Het klaslokaal dat is eigenlijk het eerste wat bij me naar boven komt. Een lokaal met hoge plafonds en veel wit. Geen vervelend wit, gewoon wit. Zeer waarschijnlijk heb ik leren schrijven van juffrouw De Vries. Dat vond ik niet de meest aardige juf. De schriftjes waar ik in leerde schrijven hadden een blauwe voorkant. Volgens mij moest je eerst de golfjes volgen en daarna mocht je de echte letters proberen. In dat schriftje stonden dubbele lijntjes. Voor de hoofdletters moest je twee lijntjes gebruiken en voor de kleine letters een. Hoewel ik meestal wel goed tussen de lijntjes kon blijven had ik altijd moeite met de kantlijn. Het liefst week ik er bij elke regel een stukje meer van af.

Wat me nu ook weer te binnen schiet was het eindeloos oefenen van de juiste schuinte van de e. Ook de s was een lastige letter. Het bovenste streepje mocht niet te groot zijn en het halve rondje niet te klein. Maar sommige letters waren juist heerlijk om te schrijven. Ik kon zo genieten van de lushoofdletters K en H. Daar zaten zoveel fijne krullen in. Die letters probeerde ik zo sierlijk mogelijk te schrijven. In de hoofdletter H probeerde ik de lussen even groot te krijgen, al lukte dat me zelden.

Vreemd eigenlijk, schrijven vind ik nu het fijnste wat er is en toch kan ik me niet meer herinneren hoe ik me voelde toen ik het leerde. Dat doet best wel au of ou. Had ik toen ook maar wat meer van die fijne ezelsbruggetjes gehad.

zaterdag 7 januari 2012

Zwemmen

Mijn oudste dochter heeft sinds een paar maanden haar A-diploma. En nu "gaat" ze voor B. Terwijl ze wekelijks  haar lessen volgt, vinden zij en ik niks leuker dan dat ik elke week weer vertel hoe ik heb leren zwemmen.
" Ik heb leren zwemmen in een heel koud buitenbad", zeg ik altijd vol trots. "Elke ochtend werden we in het water gesmeten en moesten we zwemmen, weer of geen weer".
"En wat gebeurde er als het niet lukte, mama", vraagt dochter elke week.
"Dan haalden ze me er met een haak uit."
"Hoe groot was die haak ook alweer?"
"Zo groot," zeg ik dan terwijl ik mijn armen voluit spreid.
Mijn dochter gruwelt en ik heb een binnenpretje. Ik mag de waarheid graag wat geweld aan doen en met mijn zwembadverhaal doe ik dat al elke week een beetje meer.

Al  heb ik echt in een buitenbad leren zwemmen. In mijn herinnering stond ik na elke les blauwbekkend en rillend van de kou te wachten op mijn vader die mij na de les stevig afdroogde en aankleedde. Daarna kreeg ik een beker hete thee om mijn dode vingers weer tot leven te brengen. Ondertussen probeerde mijn vader mijn broertje uit het water te krijgen. Hij had en heeft nog steeds vliesjes tussen zijn tenen en met zulke zwemvliezen ben je geboren voor het water. Hij had het ook nooit koud.

Op warme dagen genoot ik van zwemmen.  En toen er later in ons dorp een binnenbad gebouwd werd, waren mijn dode vingers voorgoed verleden tijd. In mijn puberteit deed ik niets liever dan de hele middag achter uit het water inspringen, handstand onder water en koppeltje duiken. En natuurlijk van een hoge duikplank het water inspringen. Nu ik ouder ben, durf ik dat allemaal niet meer. Een niet al te hoge glijbaan afgaan, daar blijft het bij.

In de zee zwemmen vind ik het fijnst. Eerst moet ik de kou en de gedachte aan wellicht aanwezige kwallen overwinnen. Daarna ben ik onderdeel van een enorm blauw oppervlak. En voel ik me rustig worden. Ik kan daar zo van genieten. Één keer ben ik bijna verdronken. Dat was in de Atlantische Oceaan in Frankrijk. De golven zijn daar vaak hoog. Ook die keer toen ik daar zwom. Ik wilde net gaan staan toen een golf mij met veel kracht onder water duwde. Vervolgens kwam er nog een golf waardoor ik nog langer onder water werd gehouden. Een derde golf deed hetzelfde. Ik weet niet meer hoe maar uiteindelijk bereikte ik proestend en happend naar lucht het strand. Ik heb daar nog een lange tijd gelegen terwijl ik naar de wolken staarde en me voornam voorlopig niet meer in de zee te gaan zwemmen.

Dat voornemen hield niet lang stand, de volgende dag alweer was ik weer onderdeel van dat grote blauwe machtige oppervlak.



vrijdag 6 januari 2012

De straat waar ik als kind woonde..

Ik ben geboren in een hoekhuis in een straat die eigenlijk een laan was. De straat waar ik woonde lag aan een doorgaande weg. Toen ik net geboren was, was de overkant nog leeg. Dat kan ik me niet meer herinneren, dat weet ik alleen van foto’s. Ik kan me wel herinneren dat ik de gebouwen aan de overkant gebouwd heb zien worden; de supermarkt, de bank en later de snackbar.

De straat waar ik als kind woonde was een fijne straat. De huizen stonden als een carré en in het midden was een grasveldje. Op dat grasveldje heb ik zoveel gespeeld samen met mijn broers, de buurtkinderen en later met mijn kleine zusje. Ik heb er tenten gebouwd, leren voetballen, leren fietsen, ik heb er gerend, eindeloos de handstand geoefend en natuurlijk de ratslag. Ik heb er gedanst en op mijn lolobal rondgesprongen. Het leukste was om met een heleboel buurtkinderen naast elkaar te liggen en dan gingen mijn broers stunten met hun crossfiets. Als volleerde circusartiesten sprongen ze met fiets en al over ons heen, het ging altijd goed.

In de straat waar ik als kind woonde heb ik, ik weet niet hoeveel, balspelletjes gedaan; 7 keer de bal tegen de muur gooien, 6 keer gooien maar dan met een klap in je handen, vijf keer gooien maar dan eerst stuiteren tegen de grond, enz. En als je dan bij 1 was, ging je weer terug naar 7. Daarna deed je het met je linkerhand en dan op één been en vervolgens op je andere been.

In de straat waar ik als kind woonde waren ook heerlijke paaltjes waar je kon elastieken. Uren heb ik dat gedaan, wat is het jammer dat ik de namen van al die elastieksprongen niet meer weet. En er waren bosjes waar je je in kon verstoppen. En tegels waar je op kon stoepkrijten, hinkelen, knikkeren en nog veel meer.

In de straat waar ik als kind woonde waren ook kinderen, heel veel kinderen. We speelden met z’n tienen of vijftienen verstoppertje of Buskruit, wat eigenlijk ook gewoon verstoppertje was of oorlogje. En we gingen stoepranden, middag na middag.

En vlak bij de staat waar ik als kind woonde was een dijk. In de zomer als het gras gemaaid was, gingen we van dat droge gras tenten proberen te bouwen. We kauwden op zuring, lurkten honing uit doofnetels en versierden ons haar met madeliefjes.

In de straat waar ik als kind woonde had ik lieve buren. Zij waren heel netjes en juist daarom vond ik het zo heerlijk om er te komen. Met mijn buurmeisje speelde ik kantoortje aan een keurig opgeruimde tafel. En at ik chips uit mooie bakjes. Als ik daar op zondag wel eens meeat, hoefde ik geen rumoerige broers te overstemmen en werd er gewoon naar me geluisterd.

In de straat waar ik woonde was het eigenlijk altijd fijn. Wat ben ik blij dat ik nog altijd kon komen in de straat waar ik als kind woonde. Mijn ouders wonen er nog steeds. En om de maandag spelen mijn dochters er op hetzelfde grasveldje. Ze hebben er leren fietsen. Ze hinkelen er, ze knikkeren er, ze stoepkrijten er en ze hebben er bijna net zo veel plezier als ik had. En er zijn weer zoveel buurtkinderen. Ze hebben alleen niet zo’n fijn buurmeisje en zulke fijne buren als ik had.

woensdag 4 januari 2012

Mijn eerste jeugdherinnering

Ik zit in de woonkamer.
Ik ben ongeveer 4 jaar oud.
Ik zit op mijn hurken en ik speel met met mijn groene hondje.
De zon schijnt.
Ik zie het licht door de vitrage. Er komen straaltjes zonlicht binnen waarin je stofdeeltjes ziet dansen.
Mijn vader zit aan tafel.
Mijn moeder is in de keuken.
Er is rust.
De telefoon gaat.
Mijn moeder komt uit de keuken, veegt haar handen af aan haar schort en gaat zitten terwijl ze de hoorn pakt.
Ze zegt haar naam.
Daarna is ze stil.
Ze huilt.
Ze legt de telefoon neer.
Mijn vader gaat naast haar zitten.
Hij huilt ook.


Ik zag mijn ouders huilen.
Dat is mijn eerste jeugdherinnering.

dinsdag 3 januari 2012

Tabula Rasa

Nieuwe schriftjes vind ik fijn. Als docent kan ik zo genieten van de eerste schoolweek. Alle schriften, mappen met papier en agenda’s van de leerlingen zijn dan nog zo onbeschreven. Ze stralen beloftes, hoop en enthousiasme uit.

Ook als ik zelf een nieuw schriftje heb, kan ik me verheugen op alle verhalen die ik erop zou kunnen schrijven: een interessante en diepgaande beschouwing over pijn en schaamte en dat pijn veroorzaakt door schaamte zelden verdwijnt. Of een boeiend artikel over Zuid-Afrikaanse kinderpoëzie. Een liefdesgeschiedenis tussen twee Iraanse asielzoekers waarvan de een het wel lukt om te slagen in de maatschappij en de ander niet. Of een mooi verhaal over het dagelijks leven van een Egyptische handdoekenjongen in een resort.

Zodra ik de eerste woorden van deze verhalen op papier zet, verandert het witte blad in een draaikolk, het zuigt al mijn gedachten en woorden op. Meestal verandert het witte blad uiteindelijk in een witte prop.

Dus blijf ik maar schrijven over mijn dagelijkse gedachten, gevoelens en ervaringen. Minder diepgaand maar ook minder hoogdrempelig. Ik schud ze als het ware uit mijn mouw. En ik vul er makkelijk schriftjes mee.

Schriftjes vind ik ook fijner dan lege bladen. Schriftjes zijn minder confronterend. Als het geschrevene je tegenstaat sla je ze gewoon dicht, of scheur je het papier eruit. En begin je opnieuw. Een wit vel met een mislukte tekst moet als prop eindigen. Dat voelt zo definitief.

Ik kan altijd vol verwondering kijken naar mijn dochters voor wie een leeg vel wel heerlijk is. Ze pakken het vel, ze pakken kleurtjes of een pen en gaan aan de slag. Zo! Uit het niets ontstaat een regenboog, een tijger of een huis. Met een grote bloem ernaast.

Toch heb ik geen angst voor wit papier. Mijn docent Literatuurwetenschappen heeft me geleerd niet bang te zijn voor een wit vel. Hij deed dat met het volgende prachtige gedicht van Leopold.



Een sneeuw ligt in den morgen vroeg

onder de muur aan, moe en goed

beschut en een arm kind komt toe

en staat en ziet en met zijn voet



gaat het dan schrijven over dit

prachtige vlak en schuifelt licht

bezonnen en loopt door, zijn mond

trilt in het donker klein gezicht.

maandag 2 januari 2012

Waarom ik nooit op tijd ben…

Mijn tijdsbeleving is anders dan die van de gemiddelde mens. Dat weet ik al heel lang. Ik denk altijd dat ik genoeg tijd heb, dat dingen korter duren dan ze werkelijk in beslag nemen en dat het me echt wel gaat lukken het op tijd te regelen. De werkelijkheid is echter anders.

Ik ben altijd te laat.

Dat begon al in mijn puberteit, elke ochtend spraken we met een groep om 7.30 uur af om naar school te fietsen. Terwijl mijn klasgenoten er al om kwart over 7 stonden, ging ik pas om 7.30 mijn huis uit, in de veronderstelling, het is maar een minuutje fietsen. Soms stonden er nog een paar trouwe vriendinnen op mij te wachten. Vaak niet.

Later maakte ik het nog bonter, ik zat in 6 VWO en vond om een laatpuberale reden dat ik niet op tijd hoefde te komen. Elke dag kwam ik het 1e uur een kwartier fashionably late en om vage redenen werd dat door iedereen geaccepteerd.

Inmiddels ben ik moeder van drie meiden die natuurlijk elke dag naar school gebracht moeten worden, ik doe heel erg mijn best maar ook nu lukt het me niet altijd. Mijn dochters vragen elke ochtend, zijn we op tijd mama? Hebben we goed meegewerkt? Ben je niet te laat voor je werk? Gelukkig hebben ze een  vader die  weer een heel andere, meer realistische tijdsbeleving heeft dan ik.

Op tijd komen kan ik gewoon niet. In zeldzame gevallen ben ik veel te vroeg, vaak voor begrafenissen of sollicitaties. Vaker ben ik gewoon te laat.

Mijn vrienden weten het, ze houden er rekening mee. Mijn familie is net zo en zelfs op mijn werk is het door iedereen geaccepteerd. Dus waarom probeer ik het dan toch nog zo vaak op tijd te komen? Waarom laat ik me opjutten door de wijzers van de klok en kom ik zwetend en stressend vijf minuten te laat op mijn afspraak?

Omdat het hoort? Omdat op tijd komen een teken is dat je een perfect persoon bent? Dat je de perfecte moeder, vriendin, collega en dochter bent?

Maar sinds een paar weken heb ik het los kunnen laten. Ik heb ervaren dat mijn tijdsbeleving niet onrealistisch is maar gewoon niet Nederlands. Ik was voor mijn werk in Sicilië en daar was ik bij elke afspraak te vroeg. Moest ik wachten. Wat een heerlijkheid.

Mijn tijdsbeleving is niet verkeerd, ik zit alleen in de verkeerde zone. Wat een fijn excuus.

zondag 1 januari 2012

Goede voornemens

Elk jaar rond half december voltrekt zich in mijn hoofd hetzelfde ritueel. Bijna al mijn gedachten beginnen dan met: “Volgend jaar ga ik ….”.  Terwijl de dagen korter worden, wordt de lijst met dingen die ik allemaal wil veranderen langer.
Volgend jaar ga ik natuurlijk beginnen met afvallen en ik ga natuurlijk meer bewegen. En aangezien ons huis vol staat met allemaal rommel na Sinterklaas en volgehangen is met kerstspullen, wil ik ook altijd meer ruimte creëren in het nieuwe jaar. Volgend jaar ga ik opruimen en heel georganiseerd worden. Dan ga ik zorgen dat ik altijd van die fijne opschrijfboekjes bij me heb waar ik alles wat ik nog van plan ben opschrijf en dat ga ik dan  ook nooit meer vergeten.
Ik ga volgend jaar iedereen een verjaardagskaart sturen en altijd vrolijk gedag zeggen 's morgens. Ik ga zelf het papier in de schuur zetten en niet nog een folder op een enorm hoge stapel gooien en wachten tot vriendlief het verwijdert. Ik ga ook rustiger zijn tegen mijn kinderen, niet meer schreeuwen dat ze hun kleren nu eens moeten aantrekken of dat ze moeten stoppen met jengelen. Ik ga ook niet meer tegen vriendlief zeggen dat ik echt niks ga drinken die avond en vervolgens behoorlijk beschonken thuiskomen. Ik ga ook zorgen dat het huis aan kant is als hij thuiskomt, dat het eten staat te pruttelen op het fornuis en dat de kinderen lief een televisie programma kijken. In plaats van in vijf minuten proberen een maaltijd in elkaar te flansen met 3 jengelende meiden en een enorme rotzooi om me heen. Maar daar blijft het natuurlijk niet bij, volgend jaar ga ik ook Spaans leren spreken, echt goed Spaans. Zodat we in Spanje leuke gesprekken met echte Spanjaarden kunnen voeren en dan allemaal bijzondere avonturen meemaken. En ik ga me ook op muzikaal gebied ontwikkelen, ik ga die pianolessen nemen en samen met mijn kinderen muziek maken. Ik speel en zij zingen.
En terwijl de lijst langer en langer wordt, denk ik meer en meer en wat wil ik echt? Wat van al die dingen wil ik echt? En ik weet het wel maar ik doe het nooit.
Ooit werkte ik bij een groot computerbedrijf en daar had ik een manager die altijd het volgende zei rond de jaarwisseling “Als je doet wat je deed dan krijg je wat je kreeg”. Met andere woorden, wil je iets veranderen dan moet je iets anders gaan doen. Anders verandert er niets. Die woorden komen elk jaar weer terug. En af en toe heb ik er ook iets mee gedaan. Maar vele jaren niks.
Dit jaar wordt anders. Een paar maanden geleden ben ik deze blog gestart. Ik wilde elke week iets schrijven. Dat lukte me niet. Nu ga ik het ambitieuzer aanpakken, ik ga elke dag iets schrijven. Ik heb me aangemeld bij een project waar je elke dag een schrijfopdracht toegestuurd krijgt. Ik ben heel benieuwd of het me gaat lukken.
Dit jaar ga ik schrijven. Want dat is wat ik wil. Echt wil. Lees je mee?