Dit wordt een lastige opdracht. Het voelt als een gewetensvraag. Geloof ik in God? Ik weet het niet.
Laat ik bij het begin beginnen. Ik ben vlak na mijn geboorte gedoopt in de Nederlands Hervormde Kerk. En ik ben dus officieel een kind van God. Ik ben met het geloof opgegroeid maar niet op een traditionele manier. Mijn moeder was en is nog steeds actief in de kerk. Mijn vader niet. Hij is geen atheïst maar eerder een spiritueel denker. En dat is mijn moeder eigenlijk ook. Maar wacht, ik dwaal af...
Als jong kind geloofde ik hevig in Jezus. Op school werden mooie verhalen over hem verteld. Ook baden we iedere dag. En zongen we elke week een gezang of een psalm. En dit lied schreven we eerst op in een schrift. Ik kan me nog goed herinneren dat ik het zo heerlijk vond om het woord gezang op te schrijven met een prachtige zwierige hoofdletter G. We mochten ook tekeningen maken aan de hand van Bijbelverhalen. Dat we thuis op een andere manier met het geloof bezig waren en dat ik twee broers had werd wel duidelijk in een tekening van mij. De juf had ons gevraagd om iets met vrede te tekenen. En waar elk kind een duif met een olijventak had getekend, had ik een muur getekend. Voor die muur stonden mensen die gefusilleerd werden. De soldaat die het werk uitvoerde had ik getekend met rokend machinegeweer. Daaronder had ik in duidelijke letters geschreven: Dit is geen vrede!
Toch wist ik wel hoe het moest. Ik ging ook elke week naar de Zondagsschool. Mijn broers niet. Ik vond het daar heerlijk. We kregen mooie verhalen te horen over Jezus. We knutselden en kleurden wat af. En we zongen liedjes. Dat vond ik zo fijn. Ik mocht vaak de kleine blauwe boekjes pakken waar de liedjes in stonden. En dan hoopte ik altijd dat we het liedje over 'dropplen' zouden zingen. Want dat deed me zo aan drop denken. Het leukste moment van de Zondagsschool vond ik als we mochten vertellen welk verhaal we net gehoord hadden. Ik kon dat goed en heb regelmatig een boek mee naar huis gekregen omdat ik de verhalen van God zo goed kon na vertellen.
En het allerfijnste van het geloof vond ik wel de Bijbelvakantieweek van de Evangelische gemeente. Tot en met mijn twaalfde ging ik daar elke keer naar toe. De liedjes die we daar leerden waren veel vrolijker en veel vrijer dan wat ik op de Zondagsschool hoorde. Ik ken ze nog steeds. De hele week was je bezig met het geloof door middel van knutselen, van zingen, van verhalen horen over Jezus. Maar je leerde ook Bijbelteksten onthouden. Ik genoot van de sfeer en van de enthousiaste mensen. Daar was ik als kind erg gevoelig voor.
Natuurlijk twijfelde ik niet aan God. Ik bad elke avond tot Jezus en ik vroeg hem regelmatig mijn zonden te vergeven. En dat vond ik soms wel moeilijk van God. Dat hij misschien boos op je zou zijn als je iets verkeerd had gedaan. Al hadden mijn ouders me dat nooit verteld. Dat hoorde ik van andere mensen; van kinderen op school, tijdens de Zondagsschool en van mensen uit de Evangelische Gemeente.
Pas op mijn twaalfde begon ik een beetje te twijfelen aan God. Ik twijfelde niet of hij bestond maar wel of al die verhalen in de bijbel nu echt waar waren. Dat leek me zo sterk. Dat kon gewoon niet. Op mijn Christelijke middelbare school hadden we daar af en toe wel interessante discussies over tijdens de Godsdienstlessen. En ik ging er met mijn ouders over praten. Volgens mijn moeder moest ik de bijbel niet als waarheid zien. Hij was immers door mensen geschreven en veel ervan was beeldspraak. Dat vond ik wel een rustgevende gedachte. Mijn vader vertelde me dat christenen lang geleden in reïncarnatie geloofden maar dat tijdens een of ander concilie een paus beslist had dat dat niet meer kon. Ik vond dat een wonderlijk verhaal en wist niet zo goed waar ik daar mee moest.
Mijn twijfel groeide toen ik op de middelbare school zat. Ik ging niet naar catechese want dat leek me helemaal niks. Ik kon zelf wel over God nadenken was mijn gedachte. Mijn beste vriendin geloofde niet in God, zij mocht niet eens met mij mee naar het clubje van kerk waar ik lid van was. Toch respecteerde ze wel dat ik geloofde. En af en toe hadden we een discussie over het geloof.
Toen ik ging studeren wist ik het allemaal niet meer. Ik voelde wel een kracht als ik aan het bidden was. En ik vond het ook een fijne bezigheid om mijn dag af te sluiten. Maar of ik echt in God geloofde? De bijbel vond ik een interessant boek maar meer ook niet. Over Jezus had ik helemaal mijn twijfels. Had hij echt zo bestaan zo als het in de bijbel stond. Ik wist het niet. Maar ik wilde het ook niet echt uitzoeken. Ik merkte dat ik niet zo heel veel met echte christenen had. Ik had het gevoel dat zij een bepaalde zekerheid bezatten die ik niet had. Ze leken me altijd zo blij, zo onecht. En ik wilde liever niet toegeven dat ik christen zou kunnen zijn. Het leek me makkelijker om gewoon een beetje te geloven. Half. Een beetje wanneer het je uitkomt.
En dat heb ik heel lang vol gehouden. Het geloof kwam steeds verder op de achtergrond te staan. Ik kwam sporadisch in de kerk. En ik bad allang niet meer elke dag. Het gaf me ook niet meer zo'n krachtig, fijn en vertrouwd gevoel als ik als kind had gehad. Het was leeg. Ik voelde me nog wel schuldig naar God toe. Dat ik zo weinig met hem bezig was. Terwijl ik het idee had dat hij wel voor mij klaar stond. Maar ik kon het niet opbrengen. Mijn geloof kwam helemaal op een dieptepunt toen ik tijdens een college Literatuurgeschiedenis hoorde dat de bijbel een gekozen verzameling verhalen is. Gekozen verzameling. Ik begreep opeens dat er mensen waren geweest die hadden vergaderd welke verhalen in de bijbel mochten komen en welke niet. De woorden van mijn vader kwamen weer bij me naar boven. En ik snapte ze nu wel. En ik herinner me nog goed de verwondering die ik voelde dat ik nooit eerder had nagedacht over het bestaan van de bijbel, dat ik altijd maar had aangenomen dat het boek altijd zo in elkaar had gezeten.
Ik raakte in verwachting van mijn eerste kind. Mijn lichaam veranderde en mijn gedachten ook. Opeens wist ik zeker dat er een God bestond. Dat wat in mijn lichaam gebeurde was zo bijzonder, zo wonderlijk dat kon niet met een "simpele" evolutietheorie verklaard worden. En op het moment dat mijn dochter in mijn armen lag, wist ik, er is een God. En ik dankte die God voor mijn gezonde dochter. Ze moest gedoopt worden. Dat was een sterke innerlijke drang. Ik wilde dat mijn kind ook een kind van God zou worden. Vol overtuiging stond ik met haar in mijn armen in de kerk. En ik was geroerd toen het water over haar hoofdje werd gegoten.
Mijn dochter was gedoopt en dat betekende dat ik ook weer vaker naar de kerk zou moeten gaan. Dat ben je als doopouder verplicht, je kind opvoeden in de wetenschap van God. De eerste paar kerkbezoeken was ik laaiend enthousiast. En ik vond het fijn dat ik nu ook zo in God kon geloven. Maar al gauw kwam de twijfel weer terug. Vooral om Jezus. Ik vond het erg moeilijk om echt in Jezus te geloven. Vooral omdat ik zo twijfelde aan de geschiedenis rondom hem. Met mijn moeder had ik het daar ook veel over. Zij vertelde me dat ik meer moest kijken naar de boodschap die Jezus vertelde, heb een ander net zo lief als jezelf. Ik vind het nog steeds een mooie boodschap. En lastig uitvoerbaar.
Toen mijn tweede dochter werd gedoopt, twijfelde ik enorm. Ik had moeite met de doopbeloften omdat je daarin ook zegt dat je gelooft in Jezus en dat wist ik dus niet. Maar het voelde ook niet goed om mijn tweede dochter niet te laten dopen. Dus heb ik de beloften toch uitgesproken. En 's avonds met God gesproken. Want het zat me toch wel dwars. De twijfel werd nog heftiger. En ik begon ook minder te bidden. En toen besloot ik een boek van Karen Armstrong te lezen over de geschiedenis van God. Het is een ingewikkeld en interessant boek over de geschiedenis van de drie wereldgodsdiensten; het Jodendom, het Christendom en de Islam. Ik leerde veel. Ik hoopte ook achter de waarheid te komen. Bestaat God nu wel of niet? Maar de waarheid stond natuurlijk niet in dat boek.
En na die laatste eruptie van hoop God nu echt te kunnen vinden en te voelen, ben ik verder weg dan ooit. Ik heb mijn derde dochter wel laten dopen. Het was een prachtige dienst op een prachtige dag. Om de kerk lag meters sneeuw. En het gezang klonk daardoor gedempt en vol tegelijk. Het was een doopdienst die iedereen zich zal herinneren vanwege het bijzondere weer. Maar mijn plicht als doopouder verzaak ik behoorlijk. Ik ga af en toe nog naar de kerk. Maar het gevoel is weg. Mijn dochters hebben het soms over Jezus. Met Pasen heb ik ze verteld dat hij is gestorven en weer is opgestaan. Dat vonden ze een wonderlijk verhaal. Mijn oudste dochter vroeg vervolgens of God bestaat. Ik heb eerlijk geantwoord: dat weet ik niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten